Gedurende je PC-redacteurschap word je steeds beter in het identificeren van charlatans in allerlei verschijningsvormen. Zo had ik in Sinan Çankaya toen hij bij Buitenhof zat al een pathologisch narcist herkend voordat hij zo ijdel begon te lullen dat hij tafelgenoot nota bene Maurits de Bruijn op een orthodox-gereformeerde Hegeliaan uit Schouwen-Duiveland liet lijken. Nu is narcisme an sich nog niet zo erg; zonder narcisme heb je namelijk geen kunst. Aan mij de taak om te bezien of Çankaya zijn bestaan aldus kan rechtvaardigen.
Het eerste dat je leert over Sinan Çankaya is dat hij houdt van alliteratie. Als dat nog niet duidelijk was door de titel van zijn nieuwe essay, Galmende geschiedenissen, of, als je racistisch bent, door zijn naam, dan wel door de zin ‘Ik snakte ernaar om mijn keuken, of eigenlijk mijn grot, te verlaten, die steeds donkerder, duisterder en droefgeestiger aanvoelde. Ik snakte naar het licht daarbuiten.’ Wat prettig is aan dit citaat is dat het niet alleen Çankaya’s voorliefde voor alliteratie illustreert, maar ook meteen zijn voorliefde voor clichématige beeldspraak (keuken = Plato’s grot), tautologieën (donkerder én duisterder) en melodrama (hij vertelt hier over zijn writer’s block).
Het is duidelijk dat Çankaya in ieder geval graag kunst wil maken. Maar ja, met taalgebruik dat perfect het midden houdt tussen dat van de liedjes van Marco Borsato en dat van de kinderen die Marco Borsato graag bepotelt, maakt Çankaya niet meteen een bijster talentvolle indruk. We moeten ons daarbij wel realiseren dat mensen die ergens zijn opgegroeid waar geen Nederlands wordt gesproken, vaak nooit helemaal op moedertaalniveau kunnen komen. Dat geldt blijkbaar zelfs voor een gepromoveerd cultureel antropoloog als Çankaya. Als geboren en getogen Nijmegenaar zal hij waarschijnlijk altijd een kleine achterstand hebben.
Een paar misplaatste moeilijke woorden moeten we hem dus vergeven. Toch eindigt ook mijn vergevingsgezindheid ergens. Op pagina 42, om precies te zijn, waar Çankaya het volgende beweert: ‘Sommige ontmoetingen bepalen levens, daar ben ik heilig van overtuigd.’ Ja, lijkt me overduidelijk. Bananen zijn krom, daar ben ik heilig van overtuigd. Wat dacht je van de ontmoeting van je vader en moeder, Sinan? Zou die ontmoeting levens hebben bepaald? Een cultureel antropoloog die stelt dat de Wannseeconferentie misschien wel invloed heeft gehad op de levens van 6 miljoen joden; je moet het maar durven.
Die Tweede Wereldoorlog-vergelijking zuig ik niet zomaar uit mijn duim. Çankaya heeft het er zelf de hele tijd over. Hij schrijft bijvoorbeeld over zijn bezoek aan Auschwitz, waarbij we meteen weer merken dat hij als het op een taal aankomt geen uitblinker is. Over een Nederlandse man die met hem de rondleiding doet, zegt hij: ‘Hij had een zuidelijk accent, verder niets ten nadele van zuiderlingen.’ Gek, en niet alleen omdat Çankaya zelf uit het zuiden van Nederland komt, want waarom zou zeggen dat iemand een zuidelijk accent heeft iets negatiefs impliceren over zuiderlingen? Een cynicus zou kunnen zeggen dat die aanname juist erg discriminatoir is; als ik mijn hekel aan Sinan Çankaya zou willen uitdrukken, bijvoorbeeld, zou ik zeggen dat hij een narcist is, maar niets ten nadele van narcisten, verder. En u moet nu niet de fout maken te denken dat dit een grapje was van onze Sinan. Ik heb in mijn leven weinig meer totaal van humor gespeende stukken tekst gelezen dan dit essay; vermoedelijk vonden Çankaya’s groepsgenoten hem zelfs op de rondleiding langs de blikken Zyklon B nog de allergrootste domper van de dag.
We moeten overigens niet denken dat Çankaya alleen maar een bezoek brengt aan Auschwitz om daar zoals altijd de opgeblazen voorhuid uit te hangen. Het is ook van zeer groot belang voor de kracht van zijn betoog, aangezien het bewijst dat hij tegelijkertijd sympathie kan hebben voor het Joodse lot en kritiek op de staat Israël. Mogelijk komt u dat bekend voor, als precies hetgeen dat iedereen met ook maar een beetje verstand al zegt sinds 7 oktober. Toch doet Çankaya maar al te graag alsof hij een boodschap verkondigt die zo verboden is dat zijn uitgeverij zijn verhaal nauwelijks wilde uitgeven. Zo staat er in de flaptekst van Galmende geschiedenissen: ‘Wanneer hij over de genocide op de Palestijnen schrijft, wordt het stil. Mag hij dit verhaal vertellen?’ Nou, blijkbaar wel, dus.
Zoals typisch is voor narcisten denkt Çankaya vaak dat de hele wereld tegen hem is. Dat dat denkbeeld aan meerdere kanten niet klopt, bewijst hij zelf nog maar eens met de laatste woorden van zijn boek: ‘Ik val helemaal niet. Het is als een stilstaande trein, je denkt te bewegen, maar het is de trein naast je. De wereld valt.’
Het is duidelijk dat Cankaya hier mikte op weer zo’n geliefd cliché van hem, maar helaas: alleen iets dat klopt kan een cliché zijn − en als je de logica van deze metafoor volgt, zou de wereld relatief tot Çankaya helemaal niet vallen, maar hem juist ontstijgen. En dat is natuurlijk ondenkbaar. Voor hem, althans.
WF
Galmende geschiedenissen, Sinan Çankaya.
De Bezige Bij, € 22,99
Nederland is geen land van steden, Nederland is een land van dorpen. Zelfs het grootse Amsterdam is, al haar bekoorlijkheden ten spijt, ook maar een uit de kluiten gewassen vissersgehucht. Rotterdam is niet meer dan een aaneenschakeling van containerindustrieterreinen en plekken die de urban industrial-stijl hanteren en dus net zo goed tegen de grond gegooid kunnen. Den Haag is een verzameling gesegregeerde kneuterwijken. Maar de rot, de echte rot van Nederland, zit hem in die godvergeten dorpen, waar u paradoxaal genoeg over de kerken struikelt. En het is funest voor alles dat te maken zou moeten hebben met literatuur.
De geest die rondwaart in dorpen is er namelijk één van boerenfascisme (een pleonasme) en dat is even stimulerend voor interessante literatuur als Joost de Vries op de Johan Cruyffboulevard. Maar net als Joost de Vries op de Johan Cruyffboulevard weerhoudt dat schrijvers er niet van om er alsnog boeken over uit te persen. Het is een kwestie van wachten tot er een longread in de Zondagbijlage van de Volkskrant verschijnt over het nieuwe meubelstuk in huize De Vries-Rutenfrans, maar die dorpsliteratuur bestaat natuurlijk al decennia, zo niet eeuwen. Rijneveld, Siebelink, Wolkers; u kent het soort refoliteratuur dat de beklemmende sfeer in de geboortedorpen probeert te vangen in even beklemmend saaie boeken. Of het wordt gecombineerd met een levensverhaal waarin de protagonist zich probeert te ontworstelen aan het dorp uit zijn jeugd door ‘een leven in de grote stad’, dat meestal neerkomt op drugsgebruik en een blauwtje lopen in de liefde (zie: Philip Verdonck Huffnagel, A.F.Th. van der Heijden), maar een al dan niet geestelijke terugkeer naar het dorp uit de jeugd is onvermijdelijk.
Denkt u anders eens aan dat larmoyante toppunt van dorpse nostalgie: Het Dorp, van Sonneveld. Staat bijna elk jaar in de bovenste vijftig nummers van de Top2000, dat geeft alweer aan hoe verschrikkelijk in-en-in provinciaals dit hele land is. Zoet gefluit, wat strijkers, een tekst over een eenvoudig, vroom (kerk genoemd in tweede vers!) boerendorp dat door de grote boze modernisering een… eenvoudig modern dorp is geworden waar mensen in lelijke huizen tv kijken en de woonkamer versierd wordt met plastic rozen. Du mußt dein Leben ändern? Niet meer dan de nieuwe zomercollectie van de Leen Bakker in het winkelcentrum toestaat, natuurlijk.
Een kleine zijsprong: Filippo Marinetti was een knettergekke fascist (ook al een pleonasme) maar ik kan wel steeds meer zijn eenmanskruistocht tegen de kwalijke invloed van pasta op de Italiaanse ziel waarderen. In de Nederlandse context kunnen wij misschien beter spreken van een land dat gebukt gaat onder een foe-yong-hai-mentaliteit, een term gemunt door Treurteevee, het enige goede programma dat de Nederlandse televisie ooit heeft voortgebracht. Een land bestaande uit dorpen waar de plaatselijke Chinees/Surinamer/Indiër zijn maaltijden uit den Vreemde aan de Nederlandse smaak heeft moeten aanpassen, dat wil zeggen naar een smakeloze, weeïge, slaapverwekkende substantie. Met de literatuur gaat het evenzo: alles wat spannend, ongewoon, interessant of anders is, wordt hier platgeslagen tot jongetjesliteratuur waar de korte zin en de punt als literaire stijlmiddelen gelden – alsof het plusteken in de wiskunde een eigen stijl zou zijn. Een land van poldervlakten die echoën in de boeken, boeken die evenzeer zouden stinken naar bieten en aardappelen en voetbal, ware het niet dat boeken naar papier en inkt ruiken.
Als u denkt: ‘ons land is allang die dorpse jongetjesliteratuur ontgroeid’, heeft u het natuurlijk mis, want er verscheen laatst een promotionele tekst van Das Mag voor de nieuwe roman Speelvuur van Jochem van der Stok, over wie de marketing zegt: ‘Jochem van der Stok is onbekend. Er is geen letter proza van hem te vinden, ook niet in literaire bladen of uithoeken van het internet. Hij is in het dagelijks leven docent Bestuurskunde aan de Hogeschool van Amsterdam en vader van drie kinderen, wel rondde hij in 2022 de Schrijversvakschool af.’ Dat is al een slecht begin, maar het wordt natuurlijk vele malen erger:
Pixelige computerspellen, soft-erotische films op tv, gabbermuziek in het jeugdhonk, carbidschieten met een giertank, schuurfeesten waarbij de mobiele eenheid moet ingrijpen, onhandige seks in een keet, stal, schuur of onder een net te kinderachtig dekbed: Speelvuur neemt je mee naar een plattelandsdorp in de jaren negentig, waar Tomas de Ridder probeert weerstand te bieden aan het geweld waarmee het volwassen leven zich aan hem opdringt.
Het is een rijk boek, worldbuilding noemt Jochem het zelf, vol personages en dwarsverbanden, waarin hij een puberbrein tot in de vezels probeert te doorgronden. Inclusief de verwarring, onmacht, geilheid en eenzaamheid die daarbij komen kijken.
Worldbuilding? Wat nou worldbuilding? Hij bouwt de wereld van een dorp in de jaren negentig op, de wereld die waarschijnlijk zo’n vijfennegentig procent van het Nederlandse lezerspubliek gewoon kent uit hun eigen levens. En ja, de jaren negentig zijn inmiddels dertig jaar geleden dus het is een decennium rijp voor de volgende nostalgiecyclus, maar ik dacht dat we na de verschillende cycli (jaren tachtig, zeventig, zestig, vijftig; ze zijn allemaal al eens met roze brillen en ontbindende hersenstammen geherwaardeerd) onze les hadden geleerd. Gaat Kok nu weer op het schild gehesen worden als een echt goede politicus? Wordt Srebrenica netjes onder het tapijt geschoven? Moeten we weer jaren naar heropgeleefde boybands luisteren? Een puber in een dorp weet misschien niet beter, maar een schrijver van ergens in de veertig hoort dat wel te doen, ook al is hij een docent bestuurskunde aan de HvA. In plaats van een roman te schrijven over het dorp van hun jeugd zouden mannen hun midlifecrisis weer op een gezonde manier moeten aanpakken: met vreemdgaan, een alcoholprobleem en impulsieve aankopen.
Het zit mij zo hoog omdat ik zelf uit zo’n kutdorp kom. Ik kom uit het dorp der dorpen, namelijk Hoofddorp, het dorp dat de hoogmoed had om zichzelf zo te noemen. Het grootste dorp in de Haarlemmermeerpolder dat uitsluitend bestaat uit vinexwijken en wijken zonder straatnamen (Graan voor Visch (snapt u ’m, eerst was het een meer en nu platteland) heeft alleen maar huisnummers), een dorp dat gelukkig slechts sporadisch het landelijke nieuws haalt (‘Hoofddorp heeft een nieuwe naam verzonnen voor een oude fontein. Omdat niet elke omwonende de oude naam Hódmezövásárhely kon uitspreken, is nu gekozen voor de Kruisdorp-fontein.’) maar mij elke keer doet inkrimpen van schaamte. Ik schaam mij meer voor mijn Hoofddorpse afkomst dan voor mijn bestaan als een werkloze transgender junkie. Op het moment dat ik begin te schrijven over mijn terugkeer naar die plek waar alle fantasie een stille dood sterft, waar burgerlijke paranoia in buurtwachtapps mensen ertoe drijft elk vreemd gezicht in de straat bij te houden in een logboek, waar de jeugd uitgaat op een parkeerplaats met hun brommers en een fles Safari, waar de meest esthetisch aangename plek de begraafplaats is, waar miljoenen gesmeten worden tegen drie roestende Calatravabruggen middenin een akker, waar Dik Trom de bekendste figuur is, waar de net geopende Primark een ‘trekpleister’ was, waar het altijd lijkt te stinken naar kippenstront, dan hoop ik dat er iemand mij uit mijn lijden verlost en mij doodslaat in een willekeurig, modderig, grauw, onaanzienlijk weiland. En er een massagraf voor al die dorpsschrijvers bij graaft.
AP
FESTIJN VAN WOORDEN EN METAFOREN
Bij dezen nodigen de redactie van Propria Cures en de Stichting Literatuur Prijs u uit voor het Festijn van Woorden en Metaforen. Een avond om stil te staan bij waar het in de literatuur om draait: figuurlijk taalgebruik en door spaties gescheiden letterreeksen met een min of meer vaststaande betekenis. Althans, stilstaan, we gaan natuurlijk niet letterlijk stilstaan, er mag best gedanst worden, zoals woorden in goede boeken op het papier kunnen dansen, figuurlijk dan, mits je er goede metaforen mee samenstelt. Maar niet voordat we u een hapje te eten hebben aangeboden, of meer dan een hapje, eigenlijk krijgt u gewoon een heel gerecht, een aantal gerechten zelfs. Tijdens dit diner zal de viering haar hoogtepunt vinden in de uitreiking van de prijs voor respectievelijk het Woord van het Jaar en de Metafoor van het Jaar. Wij zijn apetrots dat we de volgende genomineerden aan u mogen presenteren:
WOORD VAN HET JAAR:
Falun Ellie Koos – ‘Kankerhoer’ in hun verwensing aan het adres van Sheila Sitalsing op de WC van Felix Meritis na het mislopen van de Libris Literatuurprijs. De jury had in het geval van Falun Ellie Koos een moeilijke keuze te maken. ‘Rimboenazi’, ‘Volkskrantvarken’, of toch ‘Kankerhoer’, alledrie prijkten ze op onze longlist. ‘Kankerhoer’ mag meedoen om de eindzege, vanwege zijn wervelende elegantie: gedecideerd, maar niet overdreven.
Anoniem – ‘De’ in regel vijf van het wikipedia-lemma Lidwoord. Onovertroffen in zijn zeggingskracht. De naamloze redacteur van de digitale encyclopedie weet toegankelijkheid te combineren met een weergaloze functionaliteit. De jury meent dat we hier te maken hebben met de je van het van de de’s.
Reaguurder ‘hotseknots’ – ‘Islamisering’ in zijn opmerking bij het artikel FREE PROPRIA CURES van 11 januari op www.geenstijl.nl. Hij zegt het gewoon zoals het is.
Joost de Vries – ‘Metafoor’ in zijn recensie van Beladen Huis van Christien Brinkgreve. De Vries lijkt op het eerste oog bezig met een totaal alledaagse recensie, totdat daar ineens het woord ‘metafoor’ opduikt. Door te herkennen dat het huis waar Brinkgreve over schrijft een metafoor is, herinnert hij de lezer eraan waarom hij volkomen terecht tot het elitekorps van de kritiek kan worden gerekend. Hij eist zijn plek bovenaan de literaire piramide op met slechts één woord. Het woord ‘metafoor’, dus.
METAFOOR VAN HET JAAR:
Sheila Sitalsing – ‘Maurits de Bruijn’ uit het Juryrapport voor de Libris Literatuurprijs 2025. De pars pro toto in optima forma. De hele man omschrijven middels de kleur van zijn anus, dan speel je aantrekkelijk aanvallend voetbal in de laatste rondes van de knock-outfase van de Champions League van de metaforen in een jaar dat alle grote clubs de poulefase met weinig blessureleed hebben overleefd.
Linda Duits – ‘Plezier is fundamenteel voor ons bestaan: je laadt er je eigen batterij mee op’ uit haar donatiecampagne op www.voordekunst.nl. ‘Je eigen batterij opladen’ wordt hier meesterlijk gebruikt in de betekenis van: jezelf onterecht verrijken, de boel flessen. Wie de boeken van Linda Duits kent, wenst haar toe dat ze elke ochtend een koffiemok vol accuzuur achterover slaat. In haar smeekbede om geld speelt ze juist met dit imago: in het schrijven van niksige teksten over bijvoorbeeld ‘plezier’, heeft ze plezier. En dat is natuurlijk, naast woorden en metaforen, het belangrijkste aspect van literatuur.
De redactie van Propria Cures – ‘Apetrots’ in de laatste zin van de inleiding van deze uitnodiging. We hebben allemaal weleens een aap zien staan met zo’n blik in zijn ogen van: ‘verdomme, dat heb ik weer eens goed voor elkaar’. Zogezegd raakt Popria Cures met ‘apetrots’ aan emoties die voor elke primaat tot de kern van zijn wezen behoren: een werkelijk Feest der Herkenning (Houd onze communicatiekanalen in de gaten, de uitnodiging hiervoor volgt spoedig). Diep indrukwekkend is deze metafoor, niet in de laatste plaats vanwege zijn ongenaakbare originaliteit. Een ongekend robuust bouwwerk van beeldspraak.
Kanye West – ‘Heil Hitler’ in zijn nummer ‘Heil Hitler’. Als tekstdichter West ergens in uitblinkt, is het gelaagdheid. Eerder bediende hij zijn lezers al van literaire labyrinten vol kronkelige gangen als ‘You telling me if you were a hermaphrodite you wouldn’t stick your dick in your own pussy’. Met ‘heil Hitler’ overtreft hij al zijn vorige werk: HH, dat staat natuurlijk voor ‘88, het jaar dat Rutger Kopland de P.C.-Hooftprijs won. Kopland, die meehielp aan de ontwikkeling van elektroconvulsietherapie, dient als metafoor voor de relatie tussen het psychiatrisch-farmaceutisch industrieel complex en het fascisme. Zijn opgeblazen ego is op zijn beurt een metafoor voor het vullen van een lachgasballon. Zo kunnen we nog wel even doorgaan.
WIJ HOPEN U ALLEN TE MOGEN VERWELKOMEN.
LOCATIE: HET FESTIJN VINDT PLAATS OP EEN HOGER ABSTRACTIENIVEAU DAN DE LETTERLIJKE WERKELIJKHEID.
DRESSCODE: FEESTELIJK.
Nadat ik begin 2023 werd ontslagen bij de escalatielijn van bol.com omdat ik eerst verliefd was geworden op een Selectabonnementhouder en haar vervolgens, toen de roze wolk in zwaveldamp was opgegaan, een ongeneeslijke ziekte had toegewenst, besloot ik dat ik mijn heil elders dan de klantenservice moest zoeken. Ik nam een baan als pannenkoekenbakker. De jongen die me bij het pannenkoekenhuis inwerkte heette Gijs, en een van de eerste dingen die Gijs aan mij vertelde was dat hij een ‘recent gedoopte traditionalistische sedevacantistische SSPX-katholiek’ was, hetgeen hij uitte door onze wulpse zestienjarige serveerstertjes af te snauwen en kruisjes te slaan boven zijn dubbele spekpannenkoeken.
Ja vrienden, de kerk. Mijn oudtante Maria Cornelia, God hebbe haar ziel, heeft ooit goed aan me uitgelegd hoe je kunt zien of iemand uit een paaps of protestants milieu komt. Volgens haar herken je een katholiek aan een evenwichtige combinatie van losheid, franje en schuldgevoel, terwijl protestanten een totaal gebrek aan losheid vertonen en een gevoel voor franje dat schuldgevoel is aangepraat. Je kunt deze definitie overal op toepassen, en zo weet je dat het waar is. Treurwilgen (zwierig (los) schuldgevoel) en mullets (losheid en franje) zijn katholiek, bevrijdingsdag is protestants (dansen voor Auschwitz, oftewel schuldige franje), wiet is katholiek (los, geen kater, het boeten gaat subtieler), en cocaïne is protestants (strak, het schuldgevoel zit al in de franje).
Als we als goede katholieken onbevreesd de conclusies trekken waar deze begripsbepaling ons toe leidt, komen we tot een verontrustend eindoordeel. Paus Franciscus (of de zwendelaar Bergoglio, kan ik beter zeggen) was even katholiek als een Urker kerkklok. Dat is geen kwestie van theologie (God bestaat namelijk helemaal niet en in dit blad zijn we niet te laf om dat te benoemen) maar een kwestie van presentatie. De moederkerk bestaat om te dienen als toevluchtsoord voor de geknepen nichten van Europa en Klein-Azië, het hoort een plek te zijn waar de jongetjes die vroeger als laatste gekozen werden met trefbal heen kunnen om liedjes te zingen en gouden sieraden bij elkaar op te spelden. Van Franciscus was het vanaf dag één duidelijk dat er geen homofiele vezel in zijn lichaam zat – dat kon ook helemaal niet, hij kwam uit Argentinië, een land van biefstukvretende Hispanjoolse Nazi-apen waar men evenveel kaas gegeten heeft van zoet, zalvend homoeroticisme als zinnig monetair beleid.
Hij was een hetero in de stoel van Peter, dus – de eerste in tijden. Ik hoor u, de zwakzinnige die zijn Kellendonk niet heeft uitgelezen, al zeggen: ‘maar MAJM, dat is toch de bedoeling? Homo’s mogen toch helemaal niet in de kerk?’ Fout. Kunt u zich de richtlijn van mijn oudtante Maria Cornelia van hierboven nog herinneren? Franje, schuldgevoel en losheid zijn universele eigenschappen, maar alleen bij homoseksuelen zijn ze in evenwicht. Gijs, de jongen uit mijn anekdote zojuist, had te veel schuldgevoel en te weinig losheid, en daarom was ’t zo’n maagd (een protestantse eigenschap). Franciscus leed aan het tegenovergestelde probleem. Te weinig schuldgevoel en franje (want hetero) leidde bij hem tot een overdaad aan losheid, waardoor we twaalf jaar opgescheept zaten met een paus die zanikte over homorechten – terwijl dat hele instituut al 2000 jaar nadrukkelijk bestaat om homo’s in de kast een bijbelvaste Ru-Paul’s Drag Race-ervaring te bezorgen.
Precies die glitter en glamour is onder het ribeye-met-aardappelenbewind van Big Bicep Bergoglio verloren gegaan. Als een achttienjarige jongen die zijn eerste studentenkamer inricht heeft deze paus alles wat ook maar hintte op stijlgevoel of flamboyantie de kerk uitgebonjourd: de troetelige rode schoentjes van Benedictus, de pauselijke cowboyhoed, de gouden gewaden, de paleizen, het Mercedes- pausmobiel, zelfs de mis in het Latijn moest eraan geloven. Als deze paus de eredienst leidde, stond hij er steevast bij als een eerstejaarsstudent in een met sperma aangekoekte witte badjas.
Omdat de drukker van Propria Cures er bepaald geen protestantse werkethiek op nahoudt, zit het er dik in dat er tegen de tijd dat u dit stuk leest al een nieuwe paus gekozen is. Nu houdt de Heilige Geest zijn wonderen natuurlijk verborgen (al kunnen we altijd hopen – ora pro nobis Pius X, hemels flikkertje) en is de kans groot dat we als straf voor onze zonden weer een smakeloze volkse caudillo-paus uit een of ander apenoord moeten incasseren, maar de profielschets van de aankomende heilige vader lijkt me duidelijk. Wat mij betreft kunnen we de hele nieuwe wereld na Bergoglio definitief afschrijven: het is weer tijd voor een Europeaan, het liefst een Italiaan – het meest fijnzinnige, homoerotische volk onder de Alpen. Na deze kaalslag hebben we iemand nodig met een vuig stijlgevoel, een man met de sensitiviteit van James Baldwin en de zendingsdrang van Splinter Chabot, iemand die bereid is om armoede en oorlog even een paar jaartjes te laten voor wat ze zijn om zich te richten op de werkelijke kern van Christus’ leer: goud, wierrook en kanten jurkjes.
MAJM
Aanvankelijk wilde ik geen vuile woorden schoon maken aan Oroppa, omdat ik het best een hoopvol boek vond. Met hoopvol bedoel ik: in ieder geval ambitieus. En dan ook nog eens redelijk uitgevoerd. Dat eerste zie je weinig in Nederlandse literatuur; dat tweede echt vrijwel nooit. Femke Brockhus’ Beesten die je niet mag schieten, bijvoorbeeld, steekt er maar bleek bij af. Aan de titel valt wel af te lezen dat het tenminste geen autofictie is − Femke Brockhus is bij uitstek een beest dat mag worden afgeschoten − maar dat neemt niet weg dat haar idee voor een plot al niet leuk was geweest als ze het niet had geplagieerd van Lionel Shriver. Dier We moeten het even over Kevin hebben klinkt misschien als een column van Sander Schimmelpenninck, maar is het ontologisch tegenovergestelde: een behoorlijk goed boek.
Met dat boek was de niche ‘nasleep van een school shooting maar vanuit het perspectief van de moeder van de schutter’ mijns inziens wel afdoende ingevuld. Maar goed, Brockhus moest zo nodig haar eigen debiele steentje bijdragen aan de amerikanisatie van onze cultuur. Als ik vroeger afkeek bij een toets, zorgde ik in ieder geval dat ik de zinnen nauwkeurig overnam; Brockhus, daarentegen, heeft het hele verhaal ook nog eens veel slechter opgeschreven dan Shriver. Om te zorgen dat de docent geen onraad rook maakte je natuurlijk expres een paar fouten, maar in die tactiek lijkt Brockhus te zijn doorgeslagen. Net als Martin Rombouts in zijn Boek 1 gebruikt ze de fragmentarische vorm zonder dat die enig doel dient. Mongool 1 en mongool 2 denken dat, als ze maar genoeg witregels invoeren tussen hun betekenisloze prulproza, de lezer die betekenis wel invult. Niet helemaal wat Yra van Dijk bedoelde met ‘leegte die ademt’, al is dat laatste wel de beste beschrijving van Femke Brockhus of Martin Rombouts die ik kan bedenken zonder aan vergelijkingen met kleine zoogdieren te beginnen.
Nu ben ik toch weer afgedreven naar (inhoudelijke) kritiek. Ik wilde juist beginnen over hoop. Waar paashaas Van Reybrouck en chocolade-ei met pralinévulling Wieringa het hebben over hoop in een wereld die ten onder gaat aan oorlog, klimaatverandering en transgenders, heb ik het over hoop in een wereld die ten onder gaat aan middelmatige literatuur. Oroppa gaf mij hoop, zeker. El Khannoussi deed mij een beetje denken aan Bolaño, als Bolaño dyslexie had gehad. Dat is, welteverstaan, nog steeds heel veel lof voor een debutant, zeker eentje die politicologie studeert. Haar verhalen zijn leuk, haar vertelstructuur is erg goed. Daarom, Bolaño. Maar dat maakt Oroppa nog geen goed boek. Een goed boek moet goed zijn geschreven, en daar gaat het fout. Wel dacht ik: het kan nog wel eens wat worden, met die Safae. Ik besloot rustig af te wachten tot haar volgende boek klaar was, en haar dan nog een kans geven.
Toen kon ik nog niet weten wat El Khannoussi en Oroppa allemaal zouden losmaken. Longlist voor de Libris. Shortlist voor de Libris. Winnaar van de Boon. Door de Volkskrant verkozen tot hét aanstormend literatuurtalent van 2025. Door Marja Pruis opgenomen in haar leipe lesbo-clubje. Top 10 op de bestsellerlijst. Ik voel me de dorpsgek die zijn lantaarn aansteekt in de heldere ochtenduren. Waar zijn we in dode godsnaam mee bezig? We moeten niet vergeten dat Oroppa, naast ‘een middelvinger naar conservatieve rechtse figuren’, ook een middelvinger is naar beschaafd, allang niet meer algemeen Nederlands. Zo blijkt, althans, want iedereen in Nederland die verstand hoort te hebben van literatuur lijkt te denken dat Oroppa goed geschreven is. Zo ben ik dan toch gedwongen om in te grijpen.
‘Als een teruggevonden verstekeling in de roerloze stilte, bevond hij zich in een uitzonderlijk stukje verleden dat geen zeer deed, dat verleidelijk was en voor hem het teken dat ook hij (zelfs hij) een jongen was geweest.’ Dit is een willekeurige zin van een willekeurige pagina uit Oroppa. Als in, gekozen naargelang de keur van mijn wil. Thomas de Veen van NRC vindt dit taalgebruik ‘heerlijk zwierig’. Dat dat werkelijk niets betekent uit de mond van iemand die zelfs aan de snats nog danst als een Ikea-hoekbank, wordt zo nog maar eens bevestigd; ik heb nog nooit een minder zwierige komma gezien dan die eerste uit dit citaat.
In die andere kwaliteitskrant durfde lopende schaal bedorven ansjovissalade Ariejan Korteweg dit nagenoeg analfabete gezwatel ‘tovertaal’ te noemen. Inderdaad laat El Khannoussi grammaticaregels met één tik van haar vingers verdwijnen. Ook literaire overblijfmoeder Marja Pruis borrelt over van enthousiasme: ‘De stijl waarin de roman is geschreven is een verhaal op zich, misschien wel hét verhaal.’ Misschien, maar dan wel het verhaal uit een Maan Roos Vis-boekje. Best interessant dat Pruis precies verkeerd ziet wat er goed en niet goed is aan Oroppa. Ze denkt dat de stijl het sterke punt is van het boek. Als Marja Pruis bondscoach was, zou ze Lieke Marsman op doel zetten.
Het begint erop te lijken dat niemand binnen de literaire kritiek ooit voorbij de Maan Roos Vis-boekjes is gekomen. De massahysterie rond Oroppa is voor mij, in tegenstelling tot andere soorten massahysterie, onbegrijpelijk. Ja, het boek was verfrissend, want het is beter en anders dan het meeste dat uitkomt. Maar laten we alsjeblieft stoppen met doen alsof ze de nieuwe Toni Morrison is. Ik debuteer over een jaar, dan praten we wel verder.
WF
Oroppa, Safae El Khannoussi.
Pluim, €27,99
Beesten die je niet mag schieten, Femke Brockhus.
De Bezige Bij, €22,99
Boek 1, Martin Rombouts.
Das Mag, €24,99
We moeten het even over Kevin hebben, Lionel Shriver.
Contact, €29,50
Met Mees in de bus, Anneke Scholtens.
Maan Roos Vis, €19,95