Op het moment van schrijven ontbeert de redactie weer een brave meeloper aan wiens tandenrij ik mijn biertjes open kan klikken. Toen ik Meeloper van Sytske Frederika van Koeveringe in de boekhandel zag liggen, hoopte ik dan ook op een open sollicitatie. Totdat ik de eerste paar zinnen las. ‘Aangenaam, mijn naam is Sien, al twijfel ik of ik mijn naam daadwerkelijk ben, want wanneer ben je je naam, alleen omdat die je gegeven is of omdat je langzaam in je naam groeit? Mocht dat laatste het geval zijn, dan kun je toch nooit maar één naam blijven? Elk mens belandt in verschillende periodes en in andere fases van haar leven.’ Jeetje.

Sien, de verteller van Meeloper, denkt veel na. Dat is niet mijn mening, maar die van Sien: ‘Naast dat wat je ziet, is het goed om te weten dat ik van denken houd, dat dát is wat ik het liefst doe.’ Niet alleen is het nogal stom om een personage zelf zo haar eigenschappen te laten beschrijven − stel je voor dat Gregor Samsa de lezer vooraf waarschuwde dat hij nogal Kafkaësk zou kunnen reageren op een eventuele metamorfose −, maar daar komt bij dat iedereen dat van zichzelf denkt; iedereen vindt zichzelf een overthinker, een piekeraar, iedereen heeft een zelfgediagnosticeerde angststoornis. Als je Biesheuvel leest weet je opeens dat dat allemaal wel meevalt, maar Sien heeft geen Biesheuvel gelezen, en Sytske Frederika van Koeveringe al helemaal niet.

Een van de vele gevaren van autofictie is dat lezers de schrijver gaan verwarren met het personage. Die fout maakte ook Marja Pruis: ‘Ik denk wel eens: je kunt ook te veel nadenken. Sytske Frederika van Koeveringe bewijst het tegendeel’, schreef zij in een recensie voor De Groene Amsterdammer. Grappig dat zijzelf dan weer het tegendeel van het tegendeel bewijst door zoiets doms te denken. Nee, Marja, dat is dus Sien, die zo veel nadenkt, niet Sytske. Integendeel: alles wijst erop dat Sytske Frederika van Koeveringe, en dit is de laatste keer dat ik die debiel lange naam volledig uitschrijf, helemaal niet zo veel nadenkt.

Van Koeveringe schrijft toevallig ook voor De Groene Amsterdammer, en het is niet precies de ‘gedurfde, diepgravende onderzoeksjournalistiek’ die de redactie van de Groene Amsterdammer graag met De Groene Amsterdammer associeert: ‘Sinds kort zit ik op voetbal, ik begrijp er de ballen van – woordgrap, grappig – maar vind het geniaal! Ik ben vooral gevallen voor de beweging van de armen. Zodra de mens achter een bal aan holt, kronkelen de armen zich in de meest onverwachte hoeken. Al geniet ik ook van de snelheid van de benen, het misleidende dat er in deze sport zit, die technieken, de beslissende uitgesproken taal. Love de regels – die ik nog niet begrijp –, de witte lijnen als bij een tekening, de vlakte, dat frisgroene veld dat tegen de oneindige hemel kaatst en de boomtoppen die overgaan in de voorbij trekkende wolken.’ Dat je ‘voorbijtrekkende’ aan elkaar hoort te schrijven is nog wel het minst gênante aspect van dit stukje tekst. Zo te lezen voetbalt Van Koeveringe niet alleen mee met de F-jes, maar zit ze ook bij hen op schrijfles. 

Ik had het niet weer over De Groene Amsterdammer willen hebben, echt niet, maar er dringt zich een vraag op waar ik niet omheen kan: hoe komt zo iemand in godsnaam bij De Groene terecht? Bedenk: dit is nog maar één van de vele voorbeelden. De volgende woorden zijn ook gewoon echt gepubliceerd: ‘In “kanker” zit ook het woord “kan”. Dus “ik kan”, een klein stapje verder en ik ben bij “kunnen”. Dus ik kan zeggen: “Jaaaaa ik heb een tijdje borstkanker gehad, maar heb met een beetje geluk nog een heel leven voor me, dus dit wil ik dan ook in al haar facetten aangaan.”’ Het lijkt erop dat borstkanker nog wel het minste van Sytske’s problemen is. In dit stadium kun je mij niet meer wijsmaken dat ze niet daadwerkelijk laagbelaafd is. Twee maal ‘niet’ in de zin is misschien verwarrend, dus ik zal het nog een keer anders verwoorden: Van Koeveringe is achterlijker dan een goed gevulde Noodbus. Dus hoe komt ze dan terecht bij De Groene? 

Het kwartje viel toen ik in Meeloper las dat Sien een lesbienne is. Ik zei al dat één van de gevaren van autofictie is dat je het personage gaat verwarren met de schrijver, maar allicht is dat meer de schuld van de schrijver dan van de lezer. Want, wat bleek natuurlijk: Sytske is zelf ook een lesbienne. Nu is het algemeen bekend dat Marja Pruis een harem om zich heen verzamelt van slecht schrijvende lesbiennes; Maartje Wortel en Niña Weijers zijn de bekende voorbeelden van auteurs die het zonder een beetje hulp echt niet hadden gered. Die laatste heeft een boek geschreven dat zelfs voor de bevolking van Almere beneden niveau is, bedoel ik maar. Ik kan alleen maar gissen naar de redenen dat een getrouwde, zogeheten heteroseksuele vrouw zo’n harem verzamelt, maar duidelijk is wel dat Van Koeveringe gewoon de laatste aansluiter is bij dit rijtje mislukte bijvrouwen. 

Met al dat gedoe zou ik bijna vergeten het nog over dat boek te hebben. Laat ik het inhoudelijke deel van mijn stuk kort houden. Meeloper is een heel slecht boek; het slechtste dat ik dit jaar heb gelezen, en ik heb ook al R.F. Kuang, Heleen van Royen en Tomas Ross achter de kiezen. Er staan veel fouten in (raad de uitgeverij), ongeveer elke zin is lelijk, het enige round character is die onnozele kut van een hoofdpersonage, en het gaat allemaal totaal nergens over. Het boek is één grote leeghoofdige zucht. Het leven ook. Niet in het algemeen, maar dat van Van Koeveringe, natuurlijk.

Meeloper, Sytske Frederika van Koeveringe. Atlas Contact, €22,99

Archief