Over wat in Nederland literaire prijzen worden genoemd, is wellicht al te veel gezegd, maar blijkbaar niet genoeg, want het fenomeen bestaat nog altijd. Je zou verwachten, of hopen, dat literatuur of de literaire wereld zich niet met zoiets wezenlijk kinderachtigs zou bezighouden als het toekennen van prijzen, maar dan vergis je je dus. Het is volgens sommigen zelfs de enige manier waarop er nog op een zinnige manier over literatuur kan worden gepraat. Op de website van De Revisor laat Daan Stoffelsen (‘ik ben recensent, redacteur, jurylid, essayist’) zijn onafhankelijke licht schijnen over het belang van literaire prijzen in het algemeen en dat van de Boekenbon Literatuurprijs (waar Daan jurylid voor is) in het bijzonder.
Daan Stoffelsen schrijft proza dat tamelijk ondoordringbaar is. Hij schrijft zinnen als de volgende: ‘Als ik er wel aan meedoe (zoals de afgelopen jaren en ook dit jaar, als jurylid van de Boekenbon Literatuurprijs), dan met groot voorbehoud en groot vertrouwen in de andere lezers, want álles lezen kun je niet alleen. Daar zijn systemen voor, excelsheets [de Taalunie spelt Excelsheets met een hoofdletter, maar goed – AS] en vergaderingen, en uiteindelijk komt er iets intersubjectiefs uit.’ Het is niet helemaal duidelijk wáár Daan precies aan meedoet, maar ik geloof dat hij het evalueren van het literaire jaar bedoelt. Meestal doet hij daar niet aan mee en soms doet hij daar wel aan mee, zoals wanneer hij bijvoorbeeld jurylid is van de Boekenbon Literatuurprijs.
Daan dicht aan dat lidmaatschap van de jury, of aan het evalueren van het literaire jaar door middel van (eindejaars)lijstjes en longlists (of shortlists en prijswinnende boeken) – al die haakjes zijn van Daan; hij heeft een nogal nuancerende stijl – een bijzondere eigenschap toe. Dit ‘circuit’ corrigeert de waan van de dag: ‘Zo was de International Booker Prize voor Marieke Lucas Rijneveld en Michele Hutchison een correctie op de wat lauwe eerste reacties in de Nederlandse pers.’ Zo kun je er natuurlijk ook tegenaan kijken.
Het frappeert altijd weer hoe juryleden van literaire prijzen zichzelf belangrijk maken. Of zichzelf als belangrijke personen beschouwen. Ik ken Daan persoonlijk, moet ik nu zeggen. Dat schrijft hij namelijk zelf in een ander stukje op de website van De Revisor: ‘Ik ken Arie Storm overigens persoonlijk, hij is de man van mijn redacteur.’ Ik heb Daan inderdaad weleens gesproken, en dan maakt hij zichzelf helemaal niet zo belangrijk. Maar wat we wel moeten begrijpen is dit: een literaire jury kent niet zomaar een prijs toe, nee, die storten zich in een doortimmerd juryproces. Vlak na het bekend worden van de longlist van de Boekenbon Literatuurprijs, een longlist die door Daan mede is samengesteld (‘dat is het geheim van de jury’, klapt Daan uit de school van het doortimmerde juryproces, ‘je moet het eens worden’) deelt Daan dan ook mee: ‘Het is geen dag voor verweer, of voor kritiek, maar voor lof.’
Ik heb lang naar die zin en de context waarin die staat gekeken (en nagedacht over hoe goed ik Daan eigenlijk ken), maar ik geloof inderdaad dat Daan hier zichzelf en zijn medejuryleden lof toezwaait. Daar hebben ze toch even een puike longlist samengesteld! Een longlist die alle misstanden die in het verleden en in de waan van de dag en onder druk van de actualiteit zijn begaan mooi rechtzet. Natuurlijk, perfect wordt het nooit, dat begrijpt Daan ook wel. Daarom voegt hij eraan toe: ‘Maar elke goede lezer mist boeken op zo’n lijst die ook ambitieus waren, daarin slaagden of prachtig mislukten – ik ook.’ Maar de kern blijft in tact: de jury heeft zijn werk uitmuntend gedaan en mooi corrigerend opgetreden.
Laat ik eens even helemaal teruggaan naar het begin van deze grote commerciële literaire prijzen. De eerste keer dat een dergelijke prijs in Nederland werd uitgereikt was in 1987: de AKO Literatuurprijs. Op de shortlist stonden H.C. ten Berge, J. Bernlef, Inez van Dullemen, Hermine de Graaf, Frans Kellendonk en J. Ritzerfeld (om alles enigszins te relativeren: wie leeft er nog van deze zes?). Voor zover literatuur een wedstrijd is en je belangrijke van minder belangrijke boeken kunt onderscheiden, was iedereen het er toen over eens dat Kellendonk met Mystiek lichaam het belangrijkste boek van de voorafgaande periode had geschreven. De jury trad echter fijn corrigerend op: de AKO Literatuurprijs 1987 ging naar J. Bernlef voor zijn roman Publiek geheim. Twee jaar later ging de prijs naar Brigitte Raskin voor haar roman Het koekoeksjong. Weer een jaar later werd Joost Niemöllers roman Wraak genomineerd.
Ik wil graag nog één keer Daan citeren: ‘Welke geweldige, ambitieuze, mooie boeken zijn er gepasseerd, wat moet ik alsnog lezen? Plus: welke boeken gaan we ons over tien jaar herinneren?’ Het is duidelijk: literaire jury’s gaan ons dat niet vertellen. Sterker nog, de keuze van een literaire jury toont ons júíst de waan van de dag. Boeken die morgen vergeten zijn, krijgen vandaag een prijs. Boeken die onthouden zullen worden, komen niet verder dan de shortlist, maar zelfs dat meestal niet. Wat al die shortlists en longlists wel laten zien zijn allerlei netwerkverbanden in de literaire wereld. Het is wellicht aardig om daar een andere keer wat uitgebreider op in te gaan. Nóg boeiender is het misschien om echt eens boeken te lezen, in plaats van er de hele tijd over te praten zonder ze gelezen te hebben. Dat laatste, praten over een boek zonder het te hebben gelezen, wérkelijk te hebben gelezen, gebeurt al genoeg in literaire jury’s. Dat verdient natuurlijk geen navolging. Het beste is het om al die door literaire jury’s samengestelde shortlists en longlists te negeren en je eigen smaak te volgen. Dat zorgt ervoor dat je minder bagger leest, bagger die morgen weer vergeten is.
AS