AP
Hoe lang nog, De Revisor, zullen jullie ons geduld op de proef stellen? Dat is een retorische vraag, mijn geduld is helemaal op. De strohalm die de rug van deze onvruchtbare kameel deed doorbuigen was een vers. Eén klein dichtregeltje uit de bundel Dobberen van Sophia Blyden: ‘we hadden je nog gewaarschuwd – don’t girlboss too close to the sun – / je luisterde niet’. (Technisch gezien zijn het twee verzen, soit.) Een versregel zo buitengewoon slecht dat ik snoevend en snuivend, razend, koortsig, spastisch, schuimbekkend en buiten zinnen doorbladerde naar het dankwoord. Wie waren er verantwoordelijk voor dit bovengedreven vissenkarkas? De mensen van uitgeverij Querido, zeker, maar een bedrijf is niet een abstracte eenheid. Het bestaat uit mensen, mensen van vlees en bloed, mensen met namen. En natuurlijk zag ik de namen die ik al verwachtte te zien: Joost Oomen. Yentl van Stokkum. Josje Kraamer. Mensen uit de De Revisor-kliek, kortom.
Als ik zou stellen dat De Revisor een kanker onder de Nederlandse literaire tijdschriften is, doet dat kanker nog tekort. Kanker leeft. De Revisor is een necrotische, onbewogen en lethargische kracht die desondanks zich heeft verspreid tot in alle poriën van de korstige huid van de Spui-bewoners en aanverwante leprozen. De Revisor is een nefarische kracht waar niet genoeg mensen zich tegen verweren of boos om maken, vooral omdat zij in slaap gesust zijn door een barrage van quirky instagramposts en gluiperige reclamecampagnes en moralistisch gezever over het belang van literaire tijdschriften. Maar ik niet. Ik ben klaarwakker. Ik heb geen Instagram, ik gebruik adblockers en als het op moraal aankomt, ach, laat ik maar zeggen dat ik toch al niet dacht de paarlen poorten van Sint Petrus te zien. Kortom, ik ben de uitgelezen persoon om dit hele complot uit de onderwereldse duisternis te sleuren en het dan voor dood achter te laten – ongeveer zoals mijn schrijfcarrière, dus.
In zekere zin is De Revisor al mijn gehele redacteurscarrière mijn gezworen vijand, ook al was ik nog niet in staat dat zelf te zien. Ja, ik heb al stukken gewijd aan zowel Oomen als Van Stokkum, en ja, ik heb gefoeterd op het instagramaccount Poëzieiseendaad en op de overgewaardeerde nietsnut van een Vijftiger die het gore lef had veel ouder dan vijftig te worden. Ik heb ook al lang genoeg met lede ogen moeten aanzien hoe het literaire veld, en met name het poëtische hoekje daarvan, een incestueuze en zelffeliciterende en -versterkende bende is waar De Groene Amsterdammer tegen afsteekt als een gezonde genenpoel – en dat komt alleen omdat zij ook hbo’ers opnemen in hun midden. Maar De Revisor is dus de culminatie van de smerigheid die mij om elke hoek lijkt te achtervolgen.
De smerigheid uit zich in kleine, voorspelbare dingen: een blurb op de kaft van Blydens debuutbundel door Joost Oomen, die zij in haar dankwoord haar ‘literaire mentor’ noemt, een frase die evenveel betekent als ‘de misbruiker uit mijn jeugd’, of Yentl van Stokkum die wordt genoemd om haar karakter als ‘scherpe meelezer’. En de smerigheid komt omslachtiger, geniepiger naar voren, bijvoorbeeld in het partnerprogramma en de programmering van de SLAA (ga voor een snelle hersenbloeding even na hoeveel van de programma’s Singel Uitgeverijen promoten) en alles wat erbij hoort, zoals de Stadsdichter – een verderfelijk concept waar ik alleen nog inkt aan wil verspillen op het moment dat het wordt afgeschaft en de bedenkers ervan op de Nieuwmarkt worden gevierendeeld – en de Poëziepodcast van DD. Ja, ook het smetvrije blazoen van PC is niet gevrijwaard van een lijntje naar De Revisor, niet in de minste plaats omdat DD z’n ex, Stefanie Liebreks, als acquirerend én freelance redacteur haar belangen verstrengelt met de redactie van De Revisor en die Poëzieiseendaad-instagrampagina.
Nu is alles wat met De Revisor en Querido verbonden is wel op één of andere manier verknoopt met de rest van de boekenvaktermieten, maar ik zou nog in het bijzonder de verbinding met Athenaeum Boekhandel willen uitlichten. Leuke, zelfstandige boekhandel, toch? Fout, flikker. Athenaeum Boekhandel staat sinds 2021 onder het bewind van Paulien Loerts, tevens bekend van haar functie als de algemeen directeur van Singel Uitgeverijen, het concern waar Querido en De Revisor onder vallen. Met die kennis vallen veel van de recentere ontwikkelingen in Athenaeum Boekhandel op hun plaats: de achterlijke verbouwing van het pand, het inrichten van een kelderruimte voor manga en young-adultboeken – een keuze die ik zo beschamend vind dat ik droom van een toevallig zinkgat waarin het volledige Athenaeum-pand verdwijnt –, de verbanning van de poëziekast naar het achterhuis, het decimeren van de kast Italiaanse literatuur, en het personeelsbestand. Wat, dacht u dat nepotisme Athenaeum Boekhandel/Singel Uitgeverijen vreemd was? Nee hoor, Lola Storm, dochter van AS en Josje Kraamer, staat vrolijk in diezelfde winkel, onder meer als programmeur van boekpresentaties. Trouwens, kent u Daan Stoffelsen, de Athenaeum-boekverkoper met een coupe in de vorm van een slecht gemaaid grasveld? Oud-redacteur De Revisor.
Diens twijfelachtige staat van dienst als redacteur staat ook beschreven in het bloedeloze en saaie Het Archief van Thomas Heerma van Voss, eveneens oud-redacteur. Een boek dat technisch gezien correct en net-niet-clichématig Nederlands bezigt, en daar is ongeveer alles mee gezegd. Maar ja, Thomas mag dan wel leeglopen op de radio en in interviews over hoe belangrijk en leuk en gezellig de redactie van De Revisor is, hoe ze een springplank voor talent zijn. ‘Een broedplaats en vrijhaven voor nieuwe literatuur.’ Dat is toevallig ook de tekst die De Revisor overal als omschrijving van zichzelf kiest. En het is pertinent onwaar. De Revisor heeft, net als de andere literaire tijdschriften, al heel lang het probleem dat ze geen eigen smoel heeft. Het is een broedplaats volledig bestaande uit koekkoeksjongen. Bovendien is dat hele ‘platform voor nieuw talent’ óók onwaar, aangezien De Revisor, Tirade en Hollands Maandblad op dit moment voornamelijk dienen als voorpublicatieplatform voor te verschijnen boeken. Het komt niet zelden voor dat dezelfde verhalen of gedichten van schrijvers met een publicatie op de plank in verschillende tijdschriften verschijnen. Waar is dan nog het onderscheidend principe? Waar is de stammenstrijd van de jaren zeventig en tachtig gebleven? Jeroen Brouwers’ tierende Tirade 250 durfde nog streng van leer te trekken tegen bepaalde schrijfscholen, maar nu zijn de tijdschriften en hun redacties één pot nat. Een emmer palingen in ‘t snot die ik maar al te goed ken, want de redacties bestaan hoofdzakelijk uit mensen van mijn generatie – dertigers, hippe dertigers bovendien. Uitschot van de aarde. Ik ben dan wel dertig, maar nadrukkelijk niet hip. De laatste keer dat ik witte sokken droeg, was in een sportschool en daar kwam ik alleen onder dwang, dus tijdens mijn middelbareschooltijd of gedurende een klinische opname. En qua hip gezichtshaar: ik zie binnenkort gelukkig weer mijn lieve Turkse laserbediener.
Maar mijn grootste steen des aanstoots van de De Revisor-kliek is de kwaliteit van literatuur die ze aflevert. De redacteuren, dichters en schrijvers die de toon en inhoud van de verschenen stukken bepalen, hebben ontegenzeggelijk een laffe smaak. Het is allemaal schattig, leuk, toegankelijk, ongevaarlijk, tandeloos, bot, gecastreerd, onbewogen, saai. Rijp voor de commercie. Doet het goed op festivals, in podcasts en radioprogramma’s, op televisie in talkshowprogramma’s. Ik moet daar allemaal niets van hebben. Ik wil bloed zien. Geweld, dromen, duisternis, seks en organen; transgressie. Voor transgressie is een hele hoop lef nodig en er kan veel fout gaan. Zulke risicovolle hoogmoed ontberen de De Revisor-kliek en aanverwanten. Zij zijn erop gebrand om zo veilig mogelijke literatuur door de strot van de lezers te duwen, of nu ja, ze hoeven niet eens te duwen, het is allemaal heel makkelijk door te slikken, ze kauwen het voor, hakken het op in digitale posts, schrijven alinea’s van één of twee zinnen. Daarom, en alleen daarom, is het literaire product dat zij verkopen zo wijdverspreid – en met wijdverspreid bedoel ik de paar honderd lezers en afnemers van de literaire tijdschriften die het land nog heeft. Als Das Mag de ultieme vorm van een marketingbedrijf-als-uitgeverij is, dan is De Revisor de tijdschriften-variant daarvan, maar dan onsuccesvol. Gebakken lucht waar ik nog niet naar zou happen als ik in het kille vacuüm van de ruimte hing. God, wat haat ik dit land, en alles en iedereen die het zo godsgruwelijk middelmatig maken.
AP
Het zal wel, met die Martin Bosma als Kamervoorzitter en zijn omstreden optredens bij de Dodenherdenking en Keti Koti. Wat pas écht erg is, zijn de gedichten die hij voorafgaand de plenaire vergadering voorleest. Als ik die video’s daarvan langs zie komen moet ik op een stuk isolatiemateriaal kauwen tot ik weer rustig genoeg ben om een paar zinnen te schrijven. Voor dit stuk had ik ongeveer twee vierkante meter steenwol nodig.
Het begint er al mee dat Bosma eruitziet als een zilverui die te lang op ‘t zuur heeft gelegen, en eigenlijk ook ongeveer zo praat. Ik weet niet hoe het zou klinken als een stuk ingelegde groente poëzie probeert voor te dragen, maar ik ben er redelijk zeker van dat het niet slechter kan zijn dan hoe Bosma het doet: als een dyslectisch kind uit groep zeven. Bovendien is de ingelegde zilverui een trots onderdeel van de Amsterdams-joodse geschiedenis en dat kan niemand over Martin Bosma beweren.
Er waren ook nog de massa’s mensen die als neergeknuppelde zeehonden zaten te klappen toen Bosma dit voorleesgebruik begon als Kamervoorzitter, vaak gepaard met commentaren waarin het woord ‘leuk’ voorkwam. Ik zou het ook leuk vinden als er een seksorgie gehouden wordt voorafgaand aan elke Kamervergadering, maar ik betwijfel of dat veel met politiek te maken heeft of dat het de debatten verbetert. Die dingen doen de gedichten van Bosma ook niet, maar een orgie kijken is een stuk minder saai dan het luisteren naar een bronstige zeeolifant van een Kamervoorzitter.
Kamervoorzitter, wat is dat eigenlijk voor een onzinfunctie? Het is een soort volwassen versie van de voorzitter van een debatclub. Met andere woorden: een kankernerd. Debatclubs worden opgericht en bijgewoond door mensen zonder een greintje innerlijk leven. Dit zijn mensen die de hele dag niets liever doen dan over regels nadenken en interpretaties van regels, en dan is de voorzitter degene die gaat over de regels van de mensen die over regels debatteren. Ik heb nog meer respect voor Dungeons&Dragons Dungeon Masters en dat zijn in de regel maagden.
In plaats van een stel andere maagden begeleidt Bosma in zijn dagelijks leven het debat tussen een aantal spirituele maagden en hij leest dus daar als een soort opwarmer een gedicht voor. Dat is ook meteen mijn grootste probleem met het voorlezen van een gedicht in de Tweede Kamer: het gaat helemaal niet om het gedicht. Er volgt niet een soort discussie over het voorgelezen gedicht, de Kamer gaat over op het voorstel 272a inzake de bomenkap langs de rijksweg in Hoogeveen. De poëzie is hier een vorm van enscenering, maar niet meer dan dat. Het is puur esthetiek en esthetiek als politiek, daar had iemand als Benjamin wel een mening over. Een jood, natuurlijk, dus waarschijnlijk geen bekend leesvoer voor Bosma.
Niet dat alles goed zou zijn als er wél een halfuur besteed zou worden aan een rondvraag ‘interpretaties van voorgelezen gedicht’, maar ik wil er wel graag op wijzen dat de onderwijzers op de katholieke basisschool ook vaak begonnen met een gedicht en dan wél stilstonden bij wat we er van vonden. Het was niets hoogstaands, zelfs geen psalmen, maar éven stilstaan bij de reactie op dat kutjong Dikkertje Dap was een stuk beter dan helemaal niet stilstaan. Toch een beetje Bildung naast het van bil gaan met de meester.
Nu het over Annie M.G. Schmidt gaat: dat was één van de voorgelezen gedichten. De Tweede Kamerleden en hun voorzitter halen hetzelfde niveau als een groep drie-juf. Over de rest van de gedichten heb ik ook geen goed woord te zeggen. Een allegaartje van gedichten uit de twintigste eeuw, dat niet zou misstaan in een bloemlezing. Het zou mij niets verbazen als de poëziekast van Bosma bestaat uit één exemplaar van Domweg gelukkig, in de Dapperstraat, de bundel samengesteld door Aarts en Etten. De dichters die hun opwachting maken in de Kamer zijn mensen als Achterberg, Komrij en Campert, natuurlijk – Campert ook nog eens met dat enorme kutgedicht Credo, absolute nietszeggende kutbende, God, wat haat ik Campert. Iets opvallender zijn de keuzes voor politici zoals Troelstra (deze voordracht valt in dezelfde categorie als Hiddema die een speech begon met ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid’ (het vaakst verkeerd geciteerde vers uit de Nederlandse poëziegeschiedenis)) en Jan Marijnissen. Ja, die kale politicus van de SP, waarover Bosma zei: ‘Heeft Jan Marijnissen gedichten geschreven? Niet echt, maar er is een heel mooi boekje geschreven een jaar of twintig geleden door iemand die allerlei teksten uit de Tweede Kamer heeft opgeschreven die een zeker poëtisch gehalte hadden. Zo is daar ook deze mooie tekst van Jan Marijnissen in terechtgekomen.’ Het zogeheten gedicht van Marijnissen is natuurlijk van erbarmelijke kwaliteit, maar ik had kunnen weten dat er uit een worstenbroodjespartijlid geen behoorlijke poëzie had kunnen voortkomen.
Ik ben het gewoon helemaal zat, dat gekoketteer met poëzie door mensen die helemaal geen flikker geven om poëzie behalve als ze iets voor moeten lezen bij een begrafenis en geen inspiratie hebben om zelf hun emoties op een enigszins originele wijze op te schrijven. Mag poëzie dan alleen gewaardeerd worden door mensen die diepongelukkig zijn? Ja, maar laten we maar beginnen met het wegnemen van de poëzie bij de Kamervoorzitter die nog niet het verschil tussen een trochee en een spondee kan uitleggen. Ik zou willen zeggen dat ik Bosma wil weghouden bij elke vorm van literatuur, maar dat is eigenlijk geen moeite, want deze halfrotte-tomatenkop weet sneller te vertellen waar Rhodesië ligt dan de dichtstbijzijnde boekhandel. Wees gewoon een behoorlijke fascist en koketteer met Mein Kampf ofzo, achterlijke kankermongool.
AP
Timon Dias combineert de twee meest ergerlijke persoonlijkheden: Geenstijl-redacteur en psycholoog. Kinderlokkers en oorlogscriminelen zijn ergere persoonlijkheden, maar iedereen is het over het algemeen met elkaar eens dat die mensen geen platform verdienen. Helaas is Geenstijl al een platform van zichzelf en psychologen mogen zich zelfs doctorandi noemen als ze vier jaar op de universiteit onderzoeken met n=1 hebben uitgevoerd. En dit stokstaartje met het charisma van een wrattenzwijn denkt dat het hem tot een expert op allerlei gebieden maakt buiten de lekkerste insecten van de savanne.
Het is eigenlijk nog erger gesteld dan zoals het hierboven beschreven staat: Dias is niet alleen een afgestudeerd psycholoog, hij is ook nog eens van oorsprong een hbo’er. En iedereen met gezond verstand weet: eens een hbo’er, altijd een hbo’er. Hij kan nog zozeer zijn best doen om z’n platte accent te verbergen of zich te kleden als een academicus, maar we can always tell. Of anders vertelt Dias het zelf wel op zijn website, waar hij trots zijn hbo-diploma pedagogische hulpverlening plaatst naast zijn universitaire graden in de psychologie. Met andere woorden: hij heeft zijn leven lang geleerd met kinderen te communiceren.
Dan het redacteurschap. Ik heb Geenstijl altijd als de meest beschamende loot van het PC-onkruid beschouwd. Grappig noch goed geschreven is het al vanaf de oprichting een herinnering aan het feit dat om een grap te kunnen schrijven, hbo’ers te allen tijde geweerd moeten worden. Universitair geschoolden kunnen nauwelijks coherent schrijven, laat staan een grap produceren, dus hoe iemand ooit op het idee is gekomen dat hbo’ers het wel zouden kunnen, ontgaat mij volledig. En zodra een grappig bedoelde blog ook wekelijks de immigratie-instroom bijhoudt of de hele twittertijdlijn van de IDF overneemt voor een liveblog, is het duidelijk dat het niet een grap betreft, maar gewoon een oprechte overtuiging. Het enige debielere in deze kwestie is dat het obsessief overnemen van IDF-propaganda door anderen weer wordt onthaald als een ‘sterk staaltje journalistiek’ – toegegeven, dat zijn mensen als Leon de Winter, de man die uitgeholde schedels van Palestijnse kinderen gebruikt om zijn ovenfrieten in te bakken.
Wie zit er achter de Israël-Palestina-liveblogs? U raadt het al, empathicus Timon Dias. U kent hem waarschijnlijk van zijn GS-pseudoniem, @Spartacus. Nu is de enige overeenkomst die Dias heeft met de Thracische gladiator dat hij een Sklavenmoral aanhangt, want naar mijn weten en volgens Dias’ Instagram heeft hij nog nooit parmula en sica gehanteerd. Hij oefent wel met pijl en boog, zoals lafaards graag doen. Heeft u immers ooit van een dappere boogschutter – de echte soort, niet de astrologische variant – gehoord? Nou dan. En nee, Willem Tell telt niet, in de eerste plaats gebruikte die een kruisboog en in de tweede plaats is een kruisboog ook een boog en dus laf.
Dias’ obsessieve persoonlijkheid zou nog te vergeven kunnen zijn als het niet gepaard zou gaan met zijn randdebiliteit; een treinautist is een prima persoon, een treinautist die de serienummers niet kan onthouden niet. Of, in het geval van Dias, iemand die bij elke binaire scheet van een algoritme of LLM in extase geraakt. In februari kwam een AI videogenerator online en Timon zijn ondergoed kon die dag als dorstlesser dienen voor een gevulde club Church: ‘Goedemorgen deze morgen en u bent getuige van de eerste werkelijke quantum leap sinds OpenAI’s ChatGPT. Wat u hier boven en onderstaand aantreft is van een geheel andere orde. In godsnaam kijk naar de textuur en beweging van het “water”.’ Nee, Timon, dit is geen quantum leap, dit is een verzameling bewegende beelden die vooral inspelen op de fantasie van afantasten. Ik weet dat het veel gevraagd is van iemand die psychologie heeft gestudeerd en opkijkt tegen Jordan Peterson – een benzoverslaving zou wel Dias’ achterlijkheid deels kunnen verklaren –, maar digitale beelden gegenereerd door een processor zijn niet indrukwekkend en alleen iemand met een door het internet gladgeschaafd brein zou het tegendeel beweren.
En oh, wat is Dias’ brein gladgeschaafd door het internet. Zijn obsessie met Israëlische ziekenhuisrenovaties doet alleen onder voor zijn obsessie met trans mensen. Er gaat geen maand voorbij of hij heeft er wel een GS-topic aan gewijd, wat wil zeggen dat hij vier populaire tweets heeft bijeengebracht uit het hersendode circuit waarin hij zit met seksvacuüms als Kuitenbrouwer en Caroline Franssen, en er een paar opmerkingen bij heeft geschreven. Natuurlijk niet op een grappige of originele wijze, meestal komt hij niet boven het niveau ‘transvrouw (m)’ uit – dezelfde grap die mijn identiteitsbewijs maakt, en dat is een stuk plastic.
Psychologische verklaringen voor deze obsessie zal ik achterwege laten, ik verlaag mij niet tot dat niveau – spijtig, want ik had graag uitgewijd over het inferioriteitscomplex dat een bruine man naar de Geenstijl-burelen leidt –, maar ik zal nog eens onomwonden zeggen wat ik zie als ik Timon Dias zie posten over het gevaar van trans hink-stap-sprongers, genderneutrale toiletten of andere denkbeeldige dreigingen: een kleingeestige, bange en rancuneuze burgerman met minder schrijftalent dan ik in een estradiolgevulde ejaculatie heb. Het enige dat ik mensen als Timon Dias kan toewensen is het lef eens vrijheid in woord en daad echt te praktiseren en na een schamele afscheidsbrief aan de paar mensen die nog niet weggelopen zijn uit zijn leven vanwege zijn transgendergerelateerde posts, een laatste rustplaats te vinden in het leeuwenverblijf van de dichtstbijzijnde dierentuin waarin hij is gesprongen om aan te tonen dat er een biologisch verschil bestaat tussen mannelijke en vrouwelijke leeuwen. Hopelijk komt hij er dan in zijn laatste minuten achter dat er ook gewoon transgender leeuwen bestaan.
AP
Dichters zijn luie, vervelende, bijstandsslurpende uitvreters die pas ver na het middaguur zich van hun bed naar hun bank slepen, alwaar ze verblijven totdat ze verwacht worden bij een optreden om hakkelend, zwaar ademend, fluitend, slurpend, gewoon in het algemeen onaangenaam om aan te horen, hijgend, kakelend, hortend én stotend, al met al onbekwaam, stotterend hun eigen poëzie, de versregels waarvan een toehoorder zou verwachten dat ze juist die wél zouden kennen, voor te dragen voor een publiek van acht mensen – familieleden, vrienden en ongelukkige technici van de toevallige locatie niet meegerekend – en dan af te druipen naar hun bed waar ze verder lethargeren tot de volgende spreekopdracht of binnenkomende toeslag-, subsidie- of bijstand-cheque. Ik zou niet weten hoe dat is. Maar Frank Keizer ongetwijfeld wel.
In de stukken van PC moet helaas – niet alleen voor de lezer, maar zeker voor de schrijver – het onderwerp nogmaals geïntroduceerd worden. Noem het de noblesse oblige van een vooraanstaand blad als het onze. Ja, in deze vergelijking bent u, de lezer, de ongeletterde, ongeleerde, onbehouwen wildeling met zeker een andere huidskleur dan de schrijver dezes. Maar daar kijk ik in mijn voortschrijdend inzicht vooralsnog overheen. Er zit ergens een nobele wilde in u verscholen en ik zal die eruit rammen door middel van een niet aflatende stroom van onbegrijpelijke metaforen, syncopische synoniemen en almaar agressievere alliteraties. De nobele wilde zal ik, getooid in pith helmet en kaki minirok, uit de lianen slaan en aan de haren meesleuren om neer te gooien voor het afgodsbeeld van de dag: Frank Keizer. De man met meer gezichtshaar dan kin. De man wiens neus de hazenlip bíjna overschaduwt. De man wiens beeltenis ik tot de laatste splinter wil verbranden in een heidens ritueel.
De gemiddelde Nederlander is al te porren voor een gemeenschappelijke verbranding als het meer dan één pallet betreft, dus het zal niet moeilijk zijn om u over te halen om er een dichter bij te werpen. Niet alleen omwille van de bovengenoemde karakterisering – dichters zijn echt lui, ik ken er genoeg om dit met zekerheid te zeggen – maar ook omdat deze dichter in kwestie nog eens een heel specifieke mening heeft over ‘het volk’ en met name ‘de arbeidersklasse’. Jawel, we hebben hier niet alleen te maken met een dichter, maar met een socialistische dichter bovendien. Die zijn breder en wijder gezaaid dan u, afhankelijk van hoeveel u De Telegraaf leest, zou verwachten, maar het is zeker in de Nederlandse kringen en Nederlandse-intellegentsia-kringen moeilijk om de aanwezigheid van de paar écht socialistische dichters te negeren. Ze zijn namelijk, zoals socialisten betaamt, nogal luidgebekt. Niet per se zoetgevooisd of retorisch begaafd, maar horen zult u ze. Frank Keizer heeft dat bijvoorbeeld bewerkstelligd door, naast bundels te publiceren, één van de drijvende krachten achter de oprichting van de Nederlandse tak van Jacobin te zijn. Als u dat niet kent, heb ik echt geen andere keuze dan u ook op de vuurstapel te gooien. Ga eerst maar eens wat lezen.
Prima natuurlijk, dat er een echt heus origineel socialistisch tijdschrift bestaat in Nederland dat zeker, waarlijk, totaal, honderd procent vertrouwen, níét binnen twee edities uiteenvalt in een myriade van nauwelijks onderscheidbare, sektarische stromingen, uitgegeven in de gebruikelijke zines van dezelfde anarchistische drukkerijen die al zeventig jaar op deze dynamiek teren. Dat zou normaliter niet echt mijn aandacht trekken, maar er zijn tenminste twee dichters – Hannah van Binsbergen is zelfs de hoofdredacteur – nauw betrokken bij het vormgeven, redigeren, distribueren en vullen van het tijdschrift. Dichters die een niet-literair georiënteerd tijdschrift maken in plaats van het ongelezen op de salontafel te laten verstoffen, dat is interessant. Wellicht wordt zelfs het stereotype uit de eerste alinea ontkracht door middel van hun tomeloze inspanningen!
Om de spanning uit de lucht te halen als een bliksemafleider op een Sovjethuizenblok: nee. Het ene stereotype wordt hoogstens vervangen door het andere stereotype. Naast de aftakking in de evolutie van dichters ‘lui’ bestaat er ook ‘academisch’. Deze twee kunnen overlappen, maar het is vooralsnog aannemelijk dat Frank Keizer met name in de categorie ‘academisch’ valt. Daarmee weerleg ik eigenlijk mijn inleiding, maar dat maakt niet uit. De sunk-cost-fallacy verzekert mij dat u rond de zevenhonderd woorden niet anders kunt dan doorlezen en dat punt heeft u zojuist overbrugd. Vindt u dit meta-gehalte van tekst al vervelend? Dan heeft u nog niet de poëzie van Frank Keizer gelezen. Uit de bundel Lief slecht ding (2019) komt onder andere: ‘je hebt nog altijd dezelfde trui aan uit de jaren zestig./afgedragen slobbert hij om je heen, zoals het heden om je/gediplomeerde lichaam is verwijd tot elke verwachting is/vernauwd tot een miezerige streep. je hebt de normalisering/gepast en het paste. je hebt zinnen om je heen geslagen/als dekentjes voor een onderkoelde en ze verwarmen je.’ De verteller van het gedicht spreekt hier een activist uit de jaren zestig aan op verkwanselde idealen en die activist stelt zichzelf tevreden met talige uitingen – zoals ook een dichter dat wellicht zou doen.
Ach, één voorbeeld van tekstuele hypocrisie, wat stelt dat nu helemaal voor? Niet veel, maar het is natuurlijk een patroon, anders voer ik het niet op. De échte aanleiding om te schrijven over Frank Keizer is namelijk zijn meest recente bijdrage aan het tijdschrift Berlin Review. Een stuk van grofweg drieduizend woorden, waar in de eerste duizend misschien nog zinnige doch overduidelijke dingen worden gezegd (‘het Nederlandse literaire veld richt zich te veel op Anglo-Amerikaanse voorbeelden’, een argument dat ikzelf als achttienjarige na één boek van Hemingway al had bedacht) en in de resterende tweeduizend woorden worden zoveel woordsalades worden gehusseld dat ik moeite heb de echte betekenis vast te pinnen – dat is óf heel poëtisch óf heel vervelend, en eigenlijk, waarschijnlijk, beide.
Om Frank maar eerst aan te vallen op z’n helderste punt: ja, Nederlanders kijken zeker te veel op naar die hiv-positieve hamburgerhappers, maar waarom schrijft u dan ook een stuk in het Engels? Was u een Vlaming of wat? Prakkiseer wat u preekt. En als u poëzie en/of literatuur wilt aanvallen op een te grote Amerikaanse invloed, dan is Het is warm in de hivemind (2021) toch ongeveer het diametraal tegenovergestelde voorbeeld om te nemen? Dat is één groot nat orgasme over de anglo-internet-cultuur, Sims-zwembadmoorden en astrologie-girlies et alii. Frank ziet daar geen probleem in. Zijn letterlijke analyse luidt: ‘We are reading a digitally native auto-ethnography wrapped in verse. Still, there is something ambivalent about this book and its treatment of subjectivity. Diaz’ poems both dramatize and cohere into a narrative of becoming a commodified girl. At the same time, they dissolve said subject by pushing against the materiality (in)to which it turns, only to match the disembodied flows of the internet. The result is a display of ravishing fantasy worlds that feel oddly immobile, as if seen from the outside by a new master signifier: the countercultural, young and critical poet, a figure devoid of actual subjectivity.’ Dit klinkt best ingewikkeld. Maar het is goed dat het hier een bespreking in een internationaal tijdschrift van een Nederlandse bundel betreft, dat alleen door een specifiek en esoterisch-georiënteerd publiek wordt gelezen. Dit is poëzie(-bespreking) voor de incrowd, wil ik maar zeggen.
Oh nee, wacht! Als Keizer aan het einde van die drieduizend woorden nog iets kwijtmoet over de 11-onder-35-lijst van Marja Pruis – ongezegend zij haar naam –, zegt hij: ‘In this constellation, poetry, far from being elitist and esoteric, is clearly much more responsive, much more in touch with reality than an instantly obsolete subset of novels that, though eminently marketable, remain wedded to the crumbling fantasies of the neoliberal order.’ Iemand die in hetzelfde stuk de zinnen ‘they dissolve said subject by pushing against the materiality (in)to which it turns, only to match the disembodied flows of the internet’ en ‘poetry, far from being elitist and esoteric’ probeert te verwerken, én probeert te beweren dat poëzie een meer ‘gegronde’ kunstvorm is die dichter op de werkelijkheid staat, is niet alleen contactgestoord, die is krankzinnig. Fantastische eigenschap voor een dichter, heel slechte eigenschap voor een socialist. Er zijn naar mijn weten vooralsnog heel weinig vakbonden verenigd onder de vlag van een banger vers.
En dan laat ik nog buiten beschouwing dat er, zeg maar, een paar duizend jaar aan poëtische traditie bestaat, waarin poëzie een heel elitaire, esoterische en niet-volkse aangelegenheid is geweest. Was dat goed? Natuurlijk niet (eigenlijk wel – ik deel mijn kunst het liefst met zo min mogelijk andere leeghoofdigen en die vind ik in alle klassen doch de meeste leeghoofdigen zijn door een kwestie van statistiek nu eenmaal van de onderklasse), maar wie nu het lef heeft om poëzie op een voetstuk te trekken als een voorganger in een socialistische revolutie, is niet alleen een matig dichter, maar ook heel erg huichelachtig. Misschien hadden er niet zoveel dichters in de redactie van Jacobin NL moeten zitten (bij nader inzien tel ik er tenminste vier, ze vermenigvuldigen zich ongenadig snel) om niet zó overtuigd te raken van zowel de meerwaarde als de toegankelijkheid van poëzie. Die zijn immers minimaal. Ik zou niet zonder poëzie kunnen, maar ik maak me geen illusies dat negenennegentig komma negenennegentig procentpunt van de bevolking er wel zonder kan. Met andere woorden: even dimmen, Keizer. Anders komt die guillotine ook voor u.
AP
Een unicum! Het onderwerp van vandaag hoeft niet dood gewenst te worden, want dat wil hij zelf al. Het onderwerp is dus Dennis Schouten en ik kan aan zijn doodswens alleen maar toevoegen: en rap een beetje.
Hopelijk weet u niet wie Dennis Schouten is, of binnenkort geweest zal zijn – een futurum exactum in de vierde zin van een stuk, waar vindt u dat trouwens nog? Als u dat wel weet bent u ofwel jonger dan dertig ofwel ouder dan dertig en gescheiden (en die trut heeft zowel de kinderen als de hond gekregen). Mocht u buiten die categorieën vallen: Dennis Schouten is vooralsnog één van de twee hosts van Roddelpraat, een youtube-kanaal met meer volgers dan men zou verwachten als de andere host Jan Roos is. Elke week roddelen Jan en Dennis over wat er in de Privé heeft gestaan en wat Yvonne Coldeweijer van haar spionnen heeft geleerd. Nu is mijn gaydar niet eens zo heel nauwkeurig (die slaat bij een goedgevulde groente- en fruitafdeling al aan) maar zo’n achterklaptalkshow klinkt behoorlijk gay, jongens. Of als iets voor de vrouwtjes.
Maar op 14 februari (romantisch) gingen de mannen eens niet zitten roddelen. Met hun bierpullen gevuld met water en thee op tafel hadden ze het over Dennis zijn boek. Nee, dus niet zijn doodswens, de eerste minuten van de video gaan op aan het promoten van het boek. Daarna zet Dennis pas zijn serieuze gezicht op: het boek gaat namelijk over zijn suïcidale ideaties. En zijn jeugd en dergelijke, maar het is moeilijk om het ergens anders over te hebben als iemand pas achtentwintig is en eruitziet als een zestienjarige en ook praat als een zestienjarige. Jan Roos praat dan ook wel als een zestienjarige, maar die trekt zijn pafferige paddenkop af en toe in een gekke houding die op te vatten valt als een symptoom van het vroegtijdig verlaten van de geest uit het lichaam. Of een voortijdig stadium van korsakov. Niet de meest geschikte gesprekspartner voor het uit de doeken doen van je verlangen naar een strip slaappillen en een plastic zak. Al helemaal niet als die gesprekspartner je tijdens het gesprek over het boek en de zelfmoord ook nog eens geen moment in de ogen durft te kijken, maar liever in het luchtledige ademt met zijn bolle amfibieënbek.
Gelukkig heeft Dennis de video ook de dag van tevoren aangekondigd op zijn Instagram met een samenvatting van wat er in zijn boek staat. Vergeet u dus niet dat hij een boek te verkopen heeft? Hij valt met de deur in huis en schrijft: ‘Al jaren worstel ik met het leven. Op papier heb ik een ontzettend goed leven, maar in de praktijk voel ik mij zelden gelukkig.’ Op die tweede zin valt behoorlijk af te dingen als je leven ook dingen behelst als een wekelijkse podcast maken met Jan Roos naast je. Maar Dennis heeft al jaren van alles geprobeerd om te kunnen dealen met zijn negatieve gevoelens en gedachten: ‘Medicatie, psychologen en een verhuizing terug naar Enschede. Het heeft allemaal niet geholpen.’ Allicht dat het allemaal niet heeft geholpen, je bent terugverhuisd naar Enschede. Dan maakt het niet eens uit waar je vandaan kwam. Als ik zou moeten verhuizen naar Enschede zou ik de vuurwerkramp van 2000 een kinderpartijtje doen lijken.
En ik ben ook niet zo overtuigd van het ‘ik heb alles geprobeerd’. Dennis heeft de afgelopen jaren niet echt geprobeerd een andere carrière op te bouwen dan verslaggeven voor PowNed en het houden van een veredeld theekransje met je minst favoriete oom. Ga eens studeren, man. Zoek een andere baan. Ga desnoods een halfjaar op retraite op een of ander subtropisch eiland. Maar kom niet aanzetten met ‘ik heb alles geprobeerd’ als je ook elke week achter dezelfde tafel als Jan Roos schuift. Een junk met een naald in z’n arm kan zeggen dat hij alles heeft geprobeerd, maar dat gelooft ook niemand.
Om te onderstrepen dat deze mediastunt niet meer dan een mediastunt is en niet een oprechte roep om hulp, nog even de aandacht naar Dennis’ boek. Hij eindigt de eerdergenoemde instagrampost zo: ‘Deze conclusie en alles wat hiervoor in mijn leven is gebeurd heb ik door Andries Jelle de Jong laten opschrijven in een biografie. Deze is nu te koop en op 2 April is de boekpresentatie en een live RoddelPraat-show in Almere. Link in mijn profiel voor de uitzending van vandaag, de liveshow en het boek.’ Hij eindigt de instagrampost niet met een opmerking over suïcidaliteit of depressie of de problemen die aan een van beiden ten grondslag liggen. Hij eindigt met een paar agendapunten. Deze man heeft het veel te druk om zomaar uit het leven te stappen. Deze man heeft het specifiek te druk met het verkopen van zijn verhaal om zomaar uit het leven te stappen. Hoe verkoop je immers nog boeken als je geen verhaal meer kunt vertellen?
Maar het allermeest stoor ik mij aan zijn gedachten over zijn omgeving: ‘Wel voel ik mij verantwoordelijk om anderen niet zomaar alleen achter te laten. Ik ga nog enkele jaren mee om alles en iedereen dat me lief is goed achter te laten. Daarna neem ik de regie over mijn eigen leven.’ Ik kende zo iemand ook in mijn eerste verslavingskliniek. Die had zoveel gesnoven dat hij elke dag wakker werd en alles in het groen zag. Trok na een paar minuten weg, maar was wel vervelend. Hij had het ook voortdurend over zijn voornemen om de gasslang in de schuur een eeuwige pijpbeurt te geven, maar niet voordat hij zijn ouders financieel goed had achtergelaten. Probleem was dat daar ook nog een gigantische schuld door cocaïnegebruik tussen stond, maar soit. Details. Dood zou die gaan. Ik heb nooit meer iets van hem gehoord sindsdien, maar ik ga er vanuit dat zijn ouders de financiën gestolen konden worden zolang hun kind maar bleef leven. Waarmee ik maar probeer te zeggen: je kunt je omgeving niet netjes op je zelfdoding voorbereiden en alles ‘goed achterlaten’. Dat kan gewoon niet. Trek dan gewoon in één keer die trekker over. Gaat je boek ook goed van verkopen.
AP