Chrétien Breukers

Gerrit Komrij stierf in 2012. Na zijn dood was er een herdenkingsbijeenkomst in Felix Meritis. Iedereen was er, zelfs het lijk van Gerrit Komrij. Wie was uitgenodigd ging erheen, maar achter de schermen speelde zich een andere wedstrijd af.

Een toen redelijk jonge, min of meer veelbelovende dichter (v) had geen kaartje voor de bijeenkomst. Zij zeurde zo lang bij de organisatie en bij mensen van de uitgeverij (De Bezige Bij) die een en ander in het getouw hadden gezet, tot de dichter (v) eindelijk ook mocht komen. De dichter (v) trok een lage, zwarte jurk aan en ging op de derde rij van Felix Meritis zitten huilen, net dicht genoeg bij de camera’s van de NOS om gezien te worden.

Het is inmiddels 2023. Op 8 oktober 2023 was de dichter en columnist (v) Ellen Deckwitz bij het programma Mediastorm. Haar werd door de presentator gevraagd wat haar die week (ik vermoed: de week voor de 8e oktober) in ‘de media’ was opgevallen. De media die berichten over wat er in de media voorvalt: opgepast, we komen vast en zeker in een postmodernistisch spiegelpaleis terecht. Voordat je het weet valt Alice door het kijkglas en komt ze in een andere wereld terecht. Alles lijkt bekend en toch – er is iets. 

Er is bijvoorbeeld Ellen Deckwitz. Die legde aan de presentator uit – op die toon die het midden houdt tussen die van een aan nederwiet verslaafde Martien Meiland en een uitgebluste kleuterjuf – dat er rond het toekennen van de Nobelprijs voor de literatuur een heel beeldvormingscircus gaande is. Toen ik het fragment bekeek, schrok ik wakker. Goh, beeldvorming en Ellen Deckwitz. Interessant.

Ellen Deckwitz wist te vertellen dat Nobelprijswinnaars doorgaans best een potje kunnen schrijven (ik schrok voor de tweede keer wakker) én dat er meer bij komt kijken. Haar opvallendste bewering: hoe je uitgever je in de markt zet, telt ook mee. Hoe heeft je uitgever je een bepaalde statuur proberen te geven? Ik begreep het meteen: als er iemand is die op een bepaalde manier in de markt is gezet en van statuur voorzien, is het Ellen Deckwitz.

Eerst was ze een paar jaar de ‘veelbelovende dichter’, daarna werd ze ‘de poëzie-ambassadeur’ en de laatste jaren is ze de ‘opiniemaker’ van NRC en de schrijver (v) die nooit meer schrijft. En ze is natuurlijk een slachtoffer. Derde-generatie-indisch-achtig. Al die beeldvorming heeft haar gebracht waar ze nu is; op een plek waar ze een maximum aan aanzien kan combineren met een afwezigheid aan oeuvre. Een gierend niets waaromheen wat beeldvorming is gedrapeerd. Ze kijkt met net die blik naar de huidige Nobelprijswinnaar, die toch iets meer heeft geschreven dan Deckwitz, ook al kan die laatste vooral haar jaloezie over ’s mans schrijfhuisje op het landgoed van de Noorse koning niet goed onderdrukken. Deckwitz is niet jaloers op Fosse’s werk, maar op de gevolgen die de roem voor hem heeft.

Gelukkig weet Deckwitz de slachtofferkaart inmiddels blindelings uit een pak te trekken. Mensen van kleur en vrouwen hebben de prijs ‘veel te weinig gekregen’. Van de laatste tien winnaars waren er vijf man en vijf vrouw. De diversiteit laat misschien inderdaad te wensen over, al zijn de bekroningen van Abdulrazak Gurnah (2021) en Mo Yan (2012) kleine lichtjes aan het einde van de tunnel. Maar een genuanceerd verhaal zou Deckwitz’ imago geen goed doen én het zou haar oppervlakkige verhaal over ‘beeldvorming’ in stukken slaan.

Liever wauwelde ze de paar minuten die ze had over de thema’s van Fosse (een man, een vrouw en een fjord – dat zijn motieven, geen thema’s) en het communistische pak van Gabriel Garcia Marquez (dat geen communistisch pak was). En natuurlijk had de redactie van Mediastorm niet aan de verleiding kunnen weerstaan: het geniale filmpje van Harry Mulisch die werd gebeld door zijn uitgeverij, met de mededeling dat hij niet had gewonnen, werd getoond. Arme Harry, mijn hart brak bij het zien van zijn reactie voor de zoveelste keer. Waarna Deckwitz afsloot met een volgens haar onomstreden winnaar, de Zweedse kitschdichter Tomas Tranströmer, van wie ze een paar rillerige regels citeerde.

Met een beeldvormingsdeskundoloog als Ellen Deckwitz hebben we geen ándere beeldvormer meer nodig in de literatuur. De Nobelprijs voor 2055 zal door Ellen Deckwitz live in het programma Mediastorm worden toegekend aan Ellen Deckwitz, waarna ze er – huilend, handenwringend, af en toe een paar tabletten ritalin doorslikkend – meteen commentaar op zal leveren. ‘De gedichten van Ellen Deckwitz gaan altijd over Ellen Deckwitz, Ellen Deckwitz en de wereld die naar Ellen Deckwitz kijkt.’

Ik zal bij de uitreiking zijn, na eerst maanden te hebben genetwerkt voor een kaartje. Op de derde rij ziet u mij zitten. In een communistisch pak met een laag decolleté, lonkend naar de camera van de Zweedse televisie. Zie mij, zie mij dan toch! Af en toe klinkt het gebonk van een zich in zijn kist omdraaiende Komrij. Of was het Mulisch?

CB

——————————————————————————————–

Luister hier het nieuwe (en eerste) live-optreden van De Nieuwe Contrabas Podcast, mét een gastoptreden van onze eigen AP (begint rond 27:50): https://open.spotify.com/episode/4X6b6QNySF3VwFBtDeubaV?si=aba7673da9f54c4e

Als ik me even niet zo goed voel, pak ik één van de boeken van Martijn Neggers van de plank en lees een alinea of twee. Daarna gaat het wel weer.

Martijn Neggers schreef tot nu toe drie romans en dat was voor niemand echt leuk. Voor uitgeverij en boekhandel niet, voor de lezer niet en voor Martijn Neggers zelf ook niet. De meeste mensen zouden denken: ‘Drie maal is scheepsrecht.’ Zo niet Martijn Neggers. Hij kondigde onlangs op Twitter – waar hij een sinistere aanwezigheid is, een kruising tussen een taalnazi en der tolle Onkel – zijn vierde roman aan. En hoe!

Nou, met een foto van ‘De Neg’ (huuh) in de tuin bij Nijgh & Van Ditmar / Singel Uitgevers. In de verte zie je een medewerker zitten, die beschaamd wegkijkt. Voor Neggers ligt het te tekenen contract, naast hem staat een onfatsoenlijk volgeschonken glas champagne. Of cava, denk ik; want om voor een nieuw, ooit eens te verschijnen boek van Neggers een fles echte champagne te ontkurken, is zonde.

De auteur draagt een zwart ondershirt van, ik vermoed, de Primark. Hij heeft zijn bolletje eens lekker fris geschoren, net als zijn baardje. En hij lacht. Hij lacht op een manier die zegt: ‘Jullie zijn er wéér ingestonken.’

Dat zijn ze, bij Nijgh.

Waar zijn vorige boeken nog dat poging-tot-prille hadden, een ontluikend auteurschap dat zich langzaam ontvouwt in drie matige romans, wordt het vanaf nu menens. Nóg een matig boek, daar komt hij alleen mee weg bij zijn leerlingen: Neggers is leraar Nederlands, het droevigste beroep ter wereld. Die kinderen kun je misschien nog tien jaar wijsmaken dat meneer Neggers een schrijver is, recensenten, kopers en lezers pikken van alles, maar niet altijd alles.

Via bevriende relaties bij Nijgh kreeg PC een voorproefje van de roman in handen. Ik citeer:

‘Het verhaal gaat dat het begon met drie mannen – drie mannen die het beu waren. Die zich niet meer herkenden in het Nederland waarin ze opgegroeid waren: een land vol verdraagzaamheid, een land vol nuchterheid. Een land waar je je vader Piet noemde, en waar je fiets de gracht in werd gesmeten en dat we daar met zijn allen gewoon om konden lachen.’

Na lezing van deze zinnen voelde ik een diep medelijden met de eindredactie van Nijgh.

Waarschijnlijk ging het de vorige drie keren zo: De Neg gooide 60.000 warrige woorden over de schutting en daar maakte een onderbetaalde student aan een of andere hogeschoolopleiding een in de verte op een roman lijkende tekst van. Of die roman ooit bekeken is door Neggers weet niemand; die is ondertussen weer een groep Brabantse leerlingen aan het hersenspoelen.

Stel je dat toch eens voor, dat je Neggers als leraar Nederlands hebt, dat je een beetje gevoelig bent en dat je van literatuur houdt – en dan duwt hij je één van zijn romans in handen, ‘lees dat eens’, en je durft geen nee te zeggen.

Door naar het voorproefje! Het verhaal begint met drie mannen die het beu waren. Blijkbaar zijn ze het niet meer beu. Vreemd. Het nog vreemdere komt meteen erna: ze herkennen zich niet meer in het Nederland waarin ze zijn opgegroeid. Een boeiende verschuiving. Meestal herkennen mannen zich vooral in het Nederland waarin ze zijn opgegroeid en is het huidige Nederland ze een gruwel. Deze drie doerakken zien het anders.

Waarom het er drie zijn? Dat weet ik niet. Ik denk dat Neggers de ploeg van zijn krukkige stijl nog net recht kan houden als hij drie personages moet uitwerken. Bij meer gaat hij scheef, of nog schever.

Wanneer we precies met zijn allen stonden te lachen om fietsen die in de gracht werden gegooid, weet ik niet. Die tijd heb ik nooit meegemaakt. Dat zoekt de werkstudent bij Nijgh te zijner tijd uit.

‘Jozef, Frans en Tito, heetten ze. Jozef van Laarschot, Frans de Bont en Tito Zorgdragers: drie mannen uit Amsterdam. Eerlijk is eerlijk, geen van de drie mannen kwam écht uit Amsterdam. Als je hen er indertijd naar zou vragen, wat niemand deed, maar soit, dan hadden ze wat met hun hoofd geschud en iets gezegd in de richting van ‘onder de rook van Amsterdam’. In werkelijkheid kwam Jozef uit Purmerend, Frans uit Amstelveen en Tito uit de buurt van Apeldoorn.’

Drie mannen uit Amsterdam die de tijd waarin ze opgroeiden met walging bezien. Bert Wagendorp meets Pieter Waterdrinker, in de stijl van Tante Betje. Dát is wat Martijn Neggers biedt. Jammer dat Drie mannen in een boot is vergeven, en dat er geen boot in de roman voorkomt, anders had deze vierde worp zo kunnen heten. Nu wordt het waarschijnlijk Drie mannen door Martijn Neggers vermoord. Al is dat aan de postmodernistische kant.

In de rest van de roman zien we hoe deze drie mannen, die ondanks hun Amsterdamse ‘afkomst’ verrassend Brabantse trekjes vertonen, allerlei dingen meemaken. Ze doorstaan een zekere ontwikkeling, in sullige scènes, geschraagd door krukkige dialogen. Vooral die dialogen zijn niet te doen, daarom valt Neggers goed bij leesclublezeressen.

Er zijn gastrollen voor wél beroemde Brabanders (al weet niemand waarom) als Frank Lammers, Theo Maassen en eh… Mijn opa zei het, en korter: ‘Brabanders zijn ook mensen… maar ándere mensen.’

De rest van Nederland moet nog even wachten op de nieuwe Neggers. Ik heb de helft gelezen en ben knock-out. Ik herken de kenmerken van het oeuvre van de niet zo stijlgevoelige monkelaar (dat was al drie boeken middelmatig), maar ik hoop niet, ooit, wakker te worden in een land waar Neggers vijf romans heeft geschreven. Dan dooft het spreekwoordelijke licht.

CB

Drie mannen door Martijn Neggers vermoord. Martijn Neggers, Nijgh & Van Ditmar, 2025, 240 blz., € 25,11

Archief