Gastbijdrage

Dus, de zomer is voorbij. We zijn er weer van verlost. Van al die operettefiguren die ons er wekenlang van overtuigen dat het leven gevierd moet worden (al dan niet ironisch, al herken je de echte Gen Z’er aan zijn/haar/diens radicale gebrek aan ironie. Ik bedoel: het zijn geen oude kutmillenials.) Maar iedereen die na de pubertijd nog gelooft dat het leven iets is dat moet worden gevierd, heeft teveel naar DWDD gekeken, toen dat nog een dagelijkse dosis schaamteloze SSRI-druppels was voor mensen die net te dom zijn om te beseffen dat ze geen smaak hebben, maar wel slim genoeg om te beseffen dat ze hun smaak vooral moeten laten dicteren door iemand anders. Enfin: ik dwaal af. Misschien is dat de zonnesteek, al zal ik snel, zogezegd to the point komen.

De zomer is voorbij. We hebben het overleefd. Helaas misschien, en tegelijkertijd biedt de sombere herfst, veel regen aangelengd met een flinke scheut polderfascisme, hoop. Een eerlijke weerspiegeling van het leven. Niet die constante, manische opgedrongen zorgeloosheid, niet de gevatte satire daarop, nee. Hoera! We hebben het ergste achter de rug. In principe. We zijn verlost van de sportzomer, met allerhande obscure personen die ons meestal doen denken aan Erik Hulzebosch (Voor Gen Z: een onverstaanbare en bij toeval ontstane mutatie in de vorm van een man, die na een tweede plek bij de laatste Elfstedentocht in 1997, geheel conform de nationale mentaliteit, beroemder werd dan de winnaar). We zijn verlost van gespeelde blijheid. Het maakt helemaal niemand uit op welke plek we belanden in de medaillespiegel. Niemand houdt van volleybal, nee: helemaal niemand. Zelfs volleyballers niet. Je doet het niet voor je lol. En mountainbiken al helemaal niet. Als je na je vijfde nog droomt van een ritje op een mountainbike, dan zou je in een ideale samenleving direct, dus zonder wachtlijst, moeten worden doorverwezen naar de jeugdzorg.

Het is voorbij. Allemaal. Haal adem. Ja, we zijn verlost van de schijnbaar eindeloze aanwas van Oranjefans, vrijwillige debielen (dat is dus niet validistisch, het gaat hier om kerngezonde mensen die er doelbewust voor kiezen als debiel door het leven te gaan), die euforisch staan te hossen op de muziek van Rob Kemps (iemand die niet zingt, maar playbackt, omdat zijn stem niet goed genoeg schijnt te zijn, terwijl de muziek zelf zo wanstaltig is dat je je afvraagt hoe zoiets kan. Enfin: Kemps zou in deze hoedanigheid een gedroomde pion van de CIA zijn om terreurverdachten in Guantánamo Bay al hossend en playbackend razendsnel richting bepalende bekentenissen te martelen). We zijn verlost van het dagelijkse besef dat onze muzikale mascotte zich op een groot sportevenement feitelijk niet veel anders gedraagt dan onze Koning.

We zijn er nog. In Nederland. Dat wel, maar als het een beetje meezit in elk geval in Amsterdam. Dat is tenminste nog iets, al zal Ton F. van Dijk zeggen dat je met zulke randstedelijke arrogantie je eigen glazen in gooit, waar ik dan weer tegenin zou willen brengen dat het ingooien van het glaswerk van de UVA in feite ook neerkomt op het ingooien van je eigen glazen, maar dat is een ander verhaal.

We zijn verlost van de gezelligheidsterreur, we hoeven niet meer te doen alsof we in de bloei van ons leven zijn, dat wil zeggen: jullie, ik ben bijna veertig, maar dat is ook weer een ander verhaal, al is het misschien goed om te benadrukken dat ik me er geheel bewust van ben dat met het eindigen van de zomerterreur spijtig genoeg wel weer is gesignaleerd dat Johan Fretz is begonnen met zijn satirische – we sparen hem door niet te formuleren: als satire bedoelde – TikTokfilmpjes, om ons eraan te herinneren dat je bezuinigingen op de kunsten nooit moet laten samenvallen met bezuinigingen op de GGZ, en ook dat sociaaldemocraten allemaal verraders zijn, al is het misschien een beetje gek om daarover te beginnen, aangezien Johan Fretz dit stuk zelf schrijft, en ook omdat we hoewel polemisch heel graag ongelooflijk inclusief zijn, en ondergetekende zelf ooit op een reüniefoto van PC constateerde dat er slechts een persoon van kleur tussen stond, om bij nadere bestudering te concluderen dat het geen persoon betrof maar een zwarte buste van een wit hoofd. Enfin: we dwalen af, het wordt allemaal erg Being John Malkovich nu, waaraan je meteen weer kunt merken dat we te maken hebben met een millenial. Dat meta gelul, nooit eens direct of zonder ruis. Nu we erover nadenken hebben we Johan Fretz en Philip Huff nooit tegelijkertijd samen in een ruimte gezien, al is Huff natuurlijk niet zwart, althans: niet meer, want nu de BLM-golf weer een beetje is gaan liggen, konden we onlangs lezen dat hij het persoonlijk dus echt helemaal geen probleem vond dat de literair recensent van de Volkskrant niet wist wie Anil Ramdas was, al kan het uiteraard ook toeval zijn geweest dat zo’n terloops zinnetje dat zou kunnen duiden op een subtiele verwijdering van de puristische flank van de antiracismebeweging samenvalt met de verschuiving van het politieke klimaat – in het geval van Huff dus, niet van Fretz, Fretz levert namelijk altijd – 24/7, best knap – een tsunami van oudlinkse millenial nostalgie, die ons door hem zelf (door mij zelf dus, sorry, het wordt echt raar nu, maar het is te laat om in te grijpen. Vrij letterlijk: de deadline is al gemist). telkens wordt gepresenteerd als frisse bravoure en oorspronkelijke dwarsheid, vermoedelijk omdat niemand hem durft te vertellen dat zijn held Joop den Uyl (die hij nooit heeft meegemaakt, ook dat kenmerkt de oude millenial) een ongelooflijke zure, domme lul was, die in zijn jonge jaren bovendien sympathie had voor Hitler.

In elk geval is het dus voorbij. Nagenoeg compleet. Al zijn er dus andere negatieve prikkels, al dan niet via TikTok, of in het geval u daar bewust bij vandaan blijft ook via Instagram en X (de echte patiënt post satirische filmpjes door op meerdere sociale media kanalen). Je kunt niet alles hebben.

Hoe dan ook zou ik graag tot de kern komen. Dat lijkt me verstandig, zeker nu we zo langzaamaan tegen de grenzen aanlopen van het haalbare (dit bedoel ik niet poëtisch, ik ben misschien dan wel Johan Fretz en misschien is het inderdaad tijd om eens op zoek te gaan naar iemand die me langdurig werkende Ritalin voorschrijft, ik ben geen Jonathan Safran Foer. Ik bedoel het letterlijk: we lopen aan tegen de grenzen van het haalbare. Mijn beide kinderen zijn wakker, de zomervakantie is voor jullie voorbij, maar is hier beland in de reservetijd en het is zeg maar Ajax – Spurs 2018 – 2019 wat betreft de rustgevende vibe die er vanuit gaat, en de redacteuren hebben me laten weten dat als ik nu mijn stuk niet inlever, ze me dood zullen moeten schieten, wat niet perse een prettig vooruitzicht is, maar op zichzelf natuurlijk al wel een heel stuk moediger dan mijn eigen milde, tamelijk laffe en nog altijd neoliberale, betogen voor het nationaliseren van de voormalige nutsbedrijven. En ook is het heel wat moediger dan het gedrag van enkele oud-redacteuren van PC, toen zij enige tijd terug de gipsen handdruk van mijn goede vriend en collega-auteur Mano Bouzamour uit de literaire Hall of Fame wegnamen en vernietigden (beeldhouwwerken van kleur zijn welkom, maar beeldhouwwerken ter ere van mensen van kleur minder), waarna Bouzamour op het daarop volgende Boekenbal charmant de telefoon van een oud-redacteur pikte, die daar vervolgens een heel drama van maakte, iets wat me eerlijk gezegd nogal tegenviel van Kameraad BN (geen communistische BN’er, we hebben het over De Nuchelaar, De Marx aan ’t IJ, die ik een grote toekomst toedicht, tenminste als de longkanker hem niet te pakken krijgt, maar u ziet: nu dwaal ik alweer af, in elk geval vond ik het nogal flauw om je druk te maken over het afpakken van bezit, ook nog eens een toestel dat onlosmakelijk verbonden was met de vrijgegeven telecomindustrie ten tijden van Paars, dus, nou ja: dit moet BN natuurlijk helemaal zelf weten. Het viel me alleen wel op.).

Tot slot dus. Soort van. (Ook dat is Fretz: er komt nooit een einde aan. Althans niet vrijwillig. Wat dat betreft is het geen Ramdas, al weten we zelf eerlijk gezegd niet wie dat precies is, maar dat geeft niks, in elk geval vindt Philip Huff het geen probleem, al eindigt dit stuk over enige tijd wel in een excelsheet over valse en onterechte polemiek, wat op zich te begrijpen is, als je tenminste beseft dat mensen die duidelijk geen flauw idee hebben wat polemiek is).

Tot slot dus. Alweer? Ja, zeiden we al toch? (Goddank blijft dit een gastbijdrage). Wat ik wilde zeggen is dat we dan wel verlost zijn van de manische Hollandse zomer, maar dat ons nog een ding te doen staat: we moeten afrekenen met de kleinburgerlijke gespeelde en gepassioneerde collectieve RADAR-achtige afrekening die ergens de komende weken, voor de zoveelste keer, zal plaatsvinden na misstanden bij het Amsterdamse Corps. Quote 500 nepo-zwijnen die over vrouwen spreken als asbakken of emmers (smaak en klasse kun je duidelijk niet kopen, al ben je miljardair, dit zou je de verwezenlijking van een communistisch ideaal kunnen noemen, maar dat moeten we nog even navragen bij BN, als die nog leeft?), en dan natuurlijk de vraag of Prinses Amalia, die toch maar Lid wordt, nu de eerdere ophef wat was gaan liggen, of zij als troonopvolger wel bij zo’n club moet willen zitten. En dan krijgen we al die gespeelde verontwaardiging, van al die vrijwillige debielen die in de zomer nog stonden te dansen en springen bij een optreden van de beste vriend van Matthijs van Nieuwkerk, die er steeds meer uit gaat zien als een lesbische vrouw, maar ook dat is een ander verhaal. In elk geval zou ik graag willen afspreken dat een volk dat bij meerderheid bestaat uit vrijwillige debielen en sinds kort ook uit een regering waarin vrijwillige debielen die tevens vrijwillig kwaadaardig zijn, een volk dat een koning heeft die staat te janken als een veulen dat vlak na de bevalling bij de moeder is weggerukt bij een Olympisch potje mountainbiken, een volk dat liever de erfbelasting op het nauwelijks gevulde spaarvarken in standhoudt om de Ali Express Patrick Batemannetjes en toekomstige Annemarie van Galens van Nederland, zonder uitzondering samengesteld uit de corpsleden van vandaag, vrolijk verder te laten gaan met het plunderen van alles dat het collectief dient, ja: ik zou willen afspreken dat we ons deze keer gewoon de klucht besparen om te gaan klagen over de moraal bij een studentenvereniging. Die wansmaak, dat sadisme, die vernedering, het is allemaal niet fraai, maar we moeten er in alle bescheidenheid misschien gewoon maar eens een keer onze bek over houden, zeker zolang we zelf vrolijk blijven knuffelen met tierende uitgevers en op het Boekenbal staan te schuren tegen de psychopathische leden van het acteursensemble van ITA. Misschien is dat speelveld, met zwarte bustes van witte polemisten, waar je schaamteloos randstedelijk kunt zijn, als je er maar tijdig een ironische disclaimer bij zet (millenials zijn niet meer te redden), het speelveld waar je, ik wil het toch nog maar eens benadrukken, echt mag toegeven dat je niet weet wie Anil Ramdas is, of Johan Fretz, ja, misschien is dat speelveld wel het ergste dat dit land heeft te bieden. Helaas niet alleen in de zomer. Integendeel. In de herfst begint het pas. En in de winter is er geen houden meer aan. In die zin, qua hoop en zo, kan die opwarming van de aarde niet snel genoeg beginnen (maar dat zul je die sociaaldemocratische ironische kutmillennial, met zijn niet als satirisch bedoelde new middleclass-bek natuurlijk nooit horen zeggen.).

Johan Fretz
Schrijver

Op 15 mei om 17.31 uur kreeg ik een intrigerende mail met een zeer eervol verzoek. Of ik een gastbijdrage wilde leveren aan PC. Maar natuurlijk! Iedereen die als scholier ooit een boekverslag over een titel van Mensje van Keulen heeft moeten fabriceren kent Propria Cures. De mail was ondertekend door redacteur Alexandra Philippa, in een regel daaronder stond voor de zekerheid: (zij/haar). Ik googelde Alexandra Philippa en inderdaad: die pronouns kwamen overeen met mijn bevindingen.

Voor de gemiddelde Gen Z’er zijn zulke toevoegingen inmiddels zo normaal als het verspreiden van Hamas-propaganda, iets waar ze op de universiteit waar ik op de een of andere manier ben afgestudeerd (UvA, door de locals uitgesproken als Ufaaa) tenminste nog in uitblinken. Maar voor mij is elke (he/him/his) achter de naam van een bebaarde Canadese houthakker een teken dat ik losgezongen ben geraakt van de tijd waarin ik leef.

Toen ik in de jaarwisseling van 2017-2018 mijn schoonoma van, destijds, 88 bezocht, geloofde ze niet dat het 2018 zou worden: 2008 klonk haar al surrealistisch in de oren. Het is nu 2024 en ik geloof dat ik in hetzelfde stadium ben aanbeland. Dit is niet mijn tijdperk, ik voel mij volkomen 20ste-eeuws. De kids van nu zijn knetterlijp, maar je hoort dat dan niet te zeggen, of daar quasi-ironisch mee om te gaan. Neen, daarin heb ik geen trek.

Ik ben trouwens ook meer dan eens gemisgenderd: door Frans Weisglas en een dode (terecht) Belgische NRC-sportcolumnist. Er zijn bepaalde sociale klassen waarin men geen kennis pleegt te nemen van de Arthurromans. Voor die lui kan ‘Merlijn’ ook een meisjesnaam zijn. En dan komt het dus voor dat mannelijke figuren als je ze uitnodigt voor een interview ofzo ‘kus’ naar je sturen. Dan krijg je een inkijkje in wat vrouwen zoal meemaken. In mijn krant stond trouwens dat het eten van bananen een privilege is voor mannen omdat mannen aan pijpen denken wanneer ze een vrouw een banaan zien eten; vrouwen zien er dan maar vanaf en hakken het ding in stukken voordat ze het in het geniep naar hun mond brengen. Wie bananen eten verwart met orale seks heeft van beide niets begrepen. Maar dat allemaal terzijde.

Ik (37) voel me dus oud. Zelfs in de klassieke concertzaal (ik verdien erg veel geld als redacteur klassieke muziek van de Volkskrant) ben ik inmiddels niet meer jong; er zijn nu ook mensen van 32. Maar sinds december voel ik me zo’n twee à drie avonden per week fris en fruitig. Ik val in als gitarist in mijn vaders band, The Amazing Stroopwafels (cultstatus sinds 1979; legendarisch in Rotterdam en omstreken; kwamen ze uit Amsterdam dan waren er al tien documentaires over ze gemaakt). Degene voor wie ik inval, Rien de Bruin, is 78 en tot in ieder geval de zomer uitgeschakeld. Mijn vader (Wim Kerkhof: de frontman, zanger, toetsenist, contrabassist, liedjesschrijver, de baas) is met 71 de jongste. En nu ben ik daar om de gemiddelde leeftijd omlaag te halen.

Het is enig. Het ene moment speel je voor 1200 mensen in het Circustheater in Scheveningen, de volgende dag sta je in een non-descript zaaltje aan de A12 op te treden voor de ondernemersvereniging van Pijnacker-Nootdorp. Mijn vader neemt namelijk alles aan: met meer dan 7500 optredens in 45 jaar is er geen nog actieve band in Nederland die vaker optrad. Ik heb eens uitgerekend dat mijn vader 412,5 uur van zijn leven Oude Maasweg moet hebben gespeeld, meer dan zeventien dagen non-stop.

Ik wil niet opscheppen, maar ik ben ook al gerecenseerd. Door de IJsselbode, de lokale krant van Montfoort. Ik zong, volgens het gezaghebbende medium, ‘mooie harmonieën’.

Laatst trad ik op voor de oma (90 geworden) van DJ Afrojack. De familie-Afrojack bleek er een van kenners van het ontzagwekkende Amazing Stroopwafels-oeuvre, want ze vroegen nummers aan die mijn vader al jaren niet had gespeeld en ze zongen alles mee. En wie voorzag het geheel van jeugdig elan? Ik!

Merlijn Kerkhof
schrijver, criticus

Elke avond mag mijn oma kiezen. Ze eet apart van de groep met een echt mes en een echte vork, of ze schuift met plastic bestek aan bij de anderen. Na een reeks gewelddadige incidenten met medebewoners konden de verzorgers niet anders. De kinderen van de slachtoffers hadden het in een brief namens hun ouders geëist.

Ik heb de brief gezien, hij was zonder ironie ondertekend met ‘De Slachtoffers’. Het personeel had nog voorgesteld om iedereen met plastic bestek te laten eten, maar daar wilde de Stichting voor Slachtoffers van Mevrouw Hogeling niet aan. Omdat er één bewoner was met een agressieprobleem, moest de rest zich aanpassen? Geen sprake van. 

Bij de brief zaten foto’s van de verwondingen die ze zou hebben aangericht. Forse blauwe plekken op armen, benen, bij één man zelfs net onder het oog. Maar wat zegt dat op die leeftijd? Hun huid is zo dun geworden dat je het bloed door hun aderen ziet stromen. Als ze hoesten kan hun aorta knappen. Die dingen gebeuren. 

Voor mijn oma maakt het allemaal weinig uit. Ze maakt elke dag de keuze alsof ze die voor het eerst maakt. De verzorgers zijn er handig mee, ze weten het zo te spelen dat het dilemma een extra service lijkt. Wilt u de jus erop of ernaast? Wilt u straks chocoladevla, vanillevla of door elkaar? Wilt u met de groep eten met het groene bestek of liever even lekker alleen met het zilveren bestek? Meestal eet ze met zilver. 

Vandaag kan het niet op, ze eet met zilver én met de groep. Ik fungeer als een soort blauwhelm tussen haar en de huisgenoten. We eten draadjesvlees met doperwtjes, krieltjes en appelmoes. ‘Goor’, zegt ze terwijl ze op hoog tempo het vlees naar binnen schuift. Als het vlees bijna op is, begint ze te schreeuwen: ‘Mevrouw, ik moet dit niet. Het lijkt wel stront! Gadverdamme! Neeee, ik wil dit niet! Haal het bij me weg! Heeeeelp!’ 

Het gebeurt vaker, haar kinderen schamen zich ervoor. Ik niet, ik ben altijd trots geweest op mijn lompe oma. Mijn beschermde leventje in een klein dorp had weinig ruigs, maar mijn vader, haar zoon, komt tenminste uit een echt arbeidersnest. Waar je met z’n allen uit één pan at en waar de kinderen én de vader werden geslagen door moeder. Haar gescheld, haar handel in konijnenbont – de kelder onder het huis stond vol met veel te kleine hokken – de wietplantages op zolder, de burenruzies, de veroordelingen voor winkeldiefstal: het is ook een beetje míj́n afkomst. Het geeft me karakter, terwijl ik er niet voor heb hoeven lijden.

Als je haar gejengel geen aandacht geeft, stopt ze vanzelf weer en eet ze haar bord leeg. Ik pak mijn telefoon en maak een selfie met haar. Ze lacht als een puber die op de schoolfoto moet. ‘Flikker toch op met dat ding.’ Ik maak er een instagramstory van: ‘Wij tegen de rest! #mattiesforlife #nietaltelangmeerdus’. 

Ik proef dat het bejaardenvoedsel niet veel slechter is dan de magnetronmaaltijden die ik zelf vaak eet, en zie dat een van de vrouwen aan tafel me strak aankijkt. Ze trilt. Misschien is ze boos, heeft ze het koud, zit haar luier vol of trilt ze altijd.

– ‘Ik zie het wel, jongen.’

– ‘Wat ziet u wel, mevrouw?’ 

– ‘Jij bent er eentje, ik zie het wel.’ 

– ‘Ja, ik ben er eentje’, zeg ik vrolijk.

– ‘Een rat ben je.’

– ‘Nou, nou, dat hoeft ook weer niet mevrouw.’ 

– ‘Jij bent een jood! Een jood ben je.’ 

Nog voor ik kan reageren voel ik een klodder lauwwarme drab op mijn nek landen. Mijn oma begint te lachen. ’Sorry jongen. Ach sorry, kom hier.’ Met een vies servetje smeert ze de appelmoes uit over mijn nek. Ze stopt haar halfslachtige schoonmaakklus als de nazipensionado weer begint te praten: 

– ‘Wat doe jij hier, jij hoort hier niet! Jood!’ 

– ‘Ze hadden jou moeten vergassen, kankerwijf’, snauwt mijn oma. Dat is het aardige van haar dementie, ze leeft heerlijk in het moment. Bij vlagen kan ze behoorlijk ad rem uit de hoek komen.

Ik probeer de boel te sussen. ‘Dames, dames, ik ben helemaal niet joods en er gaat hier dus ook helemaal niemand worden vergast, oké?’ 

De vrouw lijkt gerustgesteld en eet verder. 

– ‘Nou, dát was weer gezellig, of niet? Mevrouw Hogeling, wat hadden we nou afgesproken?’, zegt een vrouw van achterin de 50 die met botox lijkt te willen voorkomen hier zelf ooit te moeten wonen.

– ‘Wat krijgen we nou?’, zeg ik. ‘Zij maakt mij uit voor vuile rat en vuile jood, en dan hebben wij het gedaan?’ 

– ‘Meneer Hogeling, er wordt hier wel meer gezegd, maar er is er maar eentje die met eten loopt te smijten.’

Ik heb wel eens gehoord dat je iemand het beste kunt overtuigen door gewoon je mond te houden. Bij mij werkt het in elk geval. ‘Maar u heeft gelijk, sorry’, zeg ik. ‘Oma, we gaan niet meer met dingen gooien, goed?’ Mijn oma zet het kinderstemmetje op dat haar kinderen zo haten. Niemand weet waarom ze het doet, maar het is erg manipulatief. ‘Oké meneertje koekepeertje.’ Ze kijkt even naar het slagveld op haar bord, alweer vergeten dat ze het zelf heeft aangericht. 

– ‘Wie ben jij?’, vraagt ze, nog steeds op het kindertoontje.

– ‘Ik ben Thomas’, zeg ik. ‘De zoon van Joop!’ 

Ze kijkt me glazig aan, dan lacht ze. ‘Ach, wat gezellig. Ik heb thuis ook een Ongelovige Thomas en een Joop de Doop. Maar die zijn nog maar klein.’

Je kunt veel van haar zeggen, maar niet dat ze niet bijbelvast is. 

Thomas Hogeling

Maandag

Je wordt wakker. Je bedoelt ik word wakker. Ik bedoel ik word wakker. Sorry – ik zit nog helemaal in die tweede persoon. Ik denk niet dat het eerder is gedaan: een roman, van kaft tot kaft in het jij-perspectief. ‘Een ingrijpende kunstgreep,’ noemde Thomas [de Veen, red.] mijn artistieke keuze. Daar heb ik verder niets aan toe te voegen. Of toch: men onderschat nogal eens hoe moeilijk het is om elk werkwoord in de tweede persoon te moeten schrijven. Even opgezocht: ‘je wordt wakker’ is met een t, maar ‘word je wakker?’ zonder. Geen touw aan vast te knopen. Maar goed, waar was ik? Ontbijt. Van mijn cardioloog (ik heb een aangeboren hartafwijking) mag ik niet te veel koolhydraten. Dus houd ik het bij een bakje yoghurt met blauwe bessen. Visoliepilletje ernaast voor de Omega 3. Even een foto van gemaakt en doorgestuurd naar een paar vriendinnen. Vinden ze prachtig.

*

Dinsdag

Godverdomme. Eerste kutrecensie binnen. Drie sterren in de Volkskrant. Serieus, drie fucking sterren. ‘Zelfhulpproza.’ Dat zegt die recensent over mijn geesteskindje. Ik geef mezelf bloot en dit is wat ik ervoor terugkrijg. Ik heb hem even opgezocht op internet en – geluk bij een ongeluk – het is een oude witte man. Meteen een twitterdraadje gedaan, met garenklos-emoji enzo. Aangestipt dat er een generatie is die gewoon niet met kwetsbaarheid kan omgaan. Toevallig is dat ook de generatie die vindt dat vrouwen achter het aanrecht horen en people of color in de kolonie. Twintig likes. Heb ik de schade toch nog een beetje weten te beperken. 

*

*

Woensdag

Naar de reünie van B.E.E.T.S geweest, mijn dispuut. Op vorige reünies (reünieën?) was ik toch altijd een beetje de gevierde jongen – de enige van ons die het écht gemaakt had in de literatuur. En dat met een boek over het corps. Maar vanavond kon ik moeilijk aansluiting vinden. Tegen het einde nam Gijs (van mijn jaarclub) mij apart en maakte hij me duidelijk dat ik in een volgend boek niet moest gaan proberen onze braspartijen te framen als mishandeling. Dan zou hij ‘de mensen wel even laten zien wie de echte Philip Huff is’. Geen idee wat hij daarmee bedoelde hoor, maar heb hem voor de zekerheid een maandje in mijn appartement in Manhattan aangeboden.  

*

Donderdag 

Vanavond met een vriendin naar Schiller om mijn tweede druk te vieren. Ik ben gestopt met drinken vanwege mijn aangeboren hartafwijking, maar dat vinden ze juist mooi. Past bij mijn kwetsbare vibe. En als het écht gezellig wordt doe ik heus wel een rondje met haar mee. Note to self: niet vergeten uit te leggen naar wie Café Schiller eigenlijk vernoemd is. Ik vind dat je vrouwen best serieus mag nemen wat dat soort dingen betreft.  

*

Vrijdag

Net terug van Op1. Van tevoren was ik een beetje zenuwachtig, maar gelukkig kwam de presentatrice ook uit ’t Gooi. Had ik haar niet op dat hockeyfeestje, eind jaren 90…?  Hoe dan ook, ik voelde me meteen op m’n gemak. Iedereen aan tafel deed alsof ik, de schrijver Philip Huff, volledig samenviel met de protagonist uit mijn boek. Ik begrijp ook dat een waargebeurd verhaal beter verkoopt, dus ik ben er maar een beetje in meegegaan. Hoop toch dat mijn ouders niet gekeken hebben, want ik wil t.z.t. mijn deel van de erfenis wel gewoon hebben. Zeker na wat ze mij hebben aangedaan.

*

*

Zaterdag 

De Groene heeft een redactiestagiaire op me afgestuurd. Jammer, had van Joost [de Vries, red.] wel verwacht dat hij zelf even langs zou komen. Dit meisje vousvoyeerde me, op zich ook wel eens leuk, heb het in ieder geval even zo gelaten. ‘Het is niet mijn taak als schrijver om andermans perspectieven te koloniseren,’ zei ik tegen haar. En later: ‘Wat ik wel nog even duidelijk wil hebben: dit is een roman. Een literaire constructie.’ Weet niet of ze het helemaal begreep, maar wilde het per se zeggen, want ja, die erfenis. Anyway, na een tijdje was ik het helemaal zat. ‘Mark Twain of Ernest Hemingway? Yeats of Keats? Tolstoj of Dostojevski?’ Echt hoor, als ik een witte cisgender man wil lezen blader ik wel door m’n eigen werk. 

*

Zondag

Mai aan de lijn. De kale koopman bood aan me naar de Emiraten te vliegen: na wat googlen wist hij dat je daar de beste hartchirurgen ter wereld hebt. Misschien zou hij zelf ook nog wel even meegaan, konden we er een uitje van maken. Ik heb hem vriendelijk bedankt. In New York heb ik genoeg skyscrapers gezien en bovendien laat ik me niet behandelen als de dokter in theorie geen vrouw zou kunnen zijn. ‘Zelf weten,’ bromde Mai. Van gesprekken met dit soort autoritaire mannen krijg ik dus druk op mijn borst. Niet zo leuk. Even kijken welke vriendin me mag geruststellen. 

*

Philip Huff

Hoi, dit artikel gaat jou ongeveer een half uur per dag opleveren. Jazeker, het is een zelfhulp-stuk. Voor jou, maar ook voor mij, want jij gaat vanaf nu sneller werken en daardoor hoef ik straks minder lang te wachten als ik een dokter of een advocaat nodig heb, of als ik ooit – God verhoede – achter jou in de rij sta bij een lopend buffet.

De crux, ik zeg het maar meteen, is dat je moet opschieten. Gewoon: altijd. Met alles. Als je nu alvast een beetje opschiet met lezen, heb je het in vier minuten uit – dat is best een investering, maar die verdient zich dus ruimschoots terug en op je sterfbed zul je zeggen: “Dag allemaal, ik heb veel fouten gemaakt in mijn leven, maar sinds die paar minuten Propria Cures lezen in 2021 heb ik in elk geval geen kostbare tijd meer verkloot.”

Veel zelfhulp-gelul gaat tegenwoordig over tot rust komen, effe de smartphone wegdoen, stilte opzoeken, jezelf terugvinden of juist verliezen door meditatie of andere vormen van niks doen – och jongens dat heerlijke Hollandse woord “niksen” doet het zo goed in Amerika, wat enig! – maar het tegendeel is waar: van opschieten word je veel en veel gelukkiger dan van niksen, al was het maar omdat je met opschieten af en toe iets gedáán krijgt.

En ik heb het dus niet over haast maken omdat je anders te laat komt of omdat het leven zo kort is – wat trouwens ook prima redenen zijn om op te schieten – ik heb het over opschieten omdat de wereld er gewoon veel mooier op wordt als je niet zo treuzelt. Sommige mensen snappen dat al, bewust of onbewust, maar in het algemeen heeft opschieten nog steeds een heel dubieuze naam. Als je bijvoorbeeld een groepje waggelende zombies inhaalt op een smalle stoep, vragen ze verwijtend: “heb je háást of zo?” – alsof haast een soort ziekte is, of een schande.

Dan kun je denken: nou en, maar het zegt álles over de status van opschieten in 2021. Het wordt geassocieerd met streberigheid, met voordringen zelfs. Ambtenaren die een beetje opschieten en het werk in de helft van de tijd doen, worden door hun collega’s beschouwd als een gevaar: wat doet die gek, straks moeten wij ook gaan opschieten! Traagheid is de norm. Je ziet het ook bij lopende buffetten: iedereen staat ongeduldig te wachten, maar zodra mensen zelf eindelijk aan de beurt zijn, komt er een soort natuurlijke rust over ze, en schieten ze onmiddellijk terug in hun trage basishouding: gezellig keuvelend alle aardappelkroketjes inspecteren en dan uiteindelijk toch voor de patat gaan.

Vroeger was dat anders. De Piramides van Gizeh zijn in een paar decennia uit de grond gestampt, het Paleis op de Dam is in ongeveer vier dagen gebouwd. Lekker vlot, zo ging dat toen. Nu is dat ondenkbaar: als tegenwoordig de lichtknopjes worden vervangen, gaat het hele Paleis vier maanden dicht en moeten de trams op de Dam tot diep in het volgende jaar omrijden.

Soms lees je dat deze generatie een goede oorlog nodig heeft. In oorlogstijd merk je weer hoeveel je kunt en durft, is de gedachte, en blijkt dat je dingen die normaal jaren kosten, best in een paar weken kunt regelen. Maar corona heeft bewezen dat zelfs dát niet meer werkt voor Nederland. Het was een crisis zonder weerga, duizenden doden, alles dicht, maar zelfs de meest basale maatregelen zoals mondkapjes uitdelen of een quarantaineplicht invoeren, bleken niet mogelijk zonder máánden geklooi en getreuzel. Van het toeslagen-schandaal tot de kabinetsformatie of de evacuatie van Kabul, bij álles merk je dat “tut-tut, rustig aan” de algemeen geldende mentaliteit is – en dat bijna iedereen het accepteert!

Het heeft, naast cultuur, ook met competentie te maken. Niet iedereen kán opschieten. Je moet er een beetje slim voor zijn, scherp, uitgeslapen – als domme mensen gaan opschieten, gebeuren er ongelukken. Maar ik heb het niet tegen domme mensen, ik heb het tegen jou. Jij bent slim genoeg om alles wat je doet zeker 30% sneller af te hebben dan nu. Echt waar. En tuurlijk, dan gaat er wel eens iets mis. Ik heb zelf bijvoorbeeld na de vorige alinea even snel de afwasmachine ingeruimd en daarbij in mijn haast een vol glas koude thee in de prullenbak gekieperd. Maar ook dát heb ik snel weer opgelost en uiteindelijk ben ik alsnog sneller klaar dan iemand die niet opschiet.

Je zult trouwens al snel merken dat je er beter in wordt. Je kunt het ook bewust trainen, maar je moet het dus vooral niet gaan zien als een trucje, als een soort extra “skill” die je in nood kunt toepassen. Integendeel: het gaat erom dat opschieten je primaire instelling moeten zijn, bij alles wat je doet. Een onbewuste basishouding, net als op het verkeer letten en blijven ademen. Gewoon bij alles denken: hoe kan dit zo snel mogelijk? – en dat dan doen. Het grote probleem van trage mensen is dat ze opschieten zien als noodgreep, als iets wat je pas doet als je te laat bent begonnen. Maar het is precies andersom: wie rustig aan kan doen, heeft blijkbaar te veel tijd genomen en heeft dus een inschattingsfout gemaakt.

En ik bedoel dus niet dat je de hele dag moet lopen draven, ik heb het vooral over beter plannen: als je in een nieuwe stad woont, blijf je de eerste jaren bij elk fietstochtje checken wat de kortste route is, rekening houdend met snel asfalt (mijd de grachten!) en slome stoplichten. In de supermarkt perfectioneer je je route en gebruik je de zelfscan-kassa of de zelfscanner – de gewone kassa is uitsluitend voor bejaarden zonder pinpas en wanhopige columnisten die nog een lollig maar o zo veelzeggend gesprek moeten opvangen tussen een Syrische vluchteling en de Jordanese kassamevrouw voor hun stukje van morgen.

Als je op kamers gaat en je moet klussen: nooit nooit nooit naar de Praxis. Los van het feit dat het een kutwinkel is waar niemand iets weet en waar de schroeven – als ze toevallig op voorraad zijn – drie euro voor een doosje van acht zijn, kost het ALTIJD meer tijd dan je denkt. En bij klussen is tijd nu eenmaal de belangrijkste factor. Als je iets nodig hebt, bestel je het online en ga je intussen verder met een andere klus. Op die manier kun je soms acht klusjes tegelijk half af hebben, maar dat is beter dan urenlang tussen de rottende lijken in de rij bij de bouwmarkt staan en daardoor twee weken doen over het ophangen van een boekenplank.

Dat geldt trouwens ook buiten de Praxis: geld is alleen maar interessant omdat je er tijd mee kunt kopen. Een taxi nemen is dus niet decadent, het laat juist zien dat je het leven – en dus de tijd – serieus neemt. Een verstandig mens deelt zijn tijd zo in dat hij zo veel mogelijk geld verdient, en geeft zijn geld zo uit dat hij zo veel mogelijk tijd bespaart. Ik bedoel dus ook zeker niet dat je dagen van 14 uur moet gaan maken: het gaat er juist om dat je tijd overhoudt door op te schieten.

Opschieten is heerlijk, alsof je een nieuwe versnelling op je fiets ontdekt die andere mensen niet hebben. Maar het is ook nodig om de verzorgingsstaat te redden, want onze productiviteit zal flink omhoog moeten. Opschieten moet weer een deugd worden, en tijdverspilling een zonde. Te laat komen zou ook veel zwaarder moeten worden bestraft, want je steelt in feite andermans tijd. Iemand laten wachten is diefstal, of eigenlijk vandalisme, en op zijn minst een grove belediging. Ik heb liever dat je stipt op tijd bent en mij de tering wenst dan dat je een kwartier te laat komt aankakken met een glimlach en een complimentje over mijn kapsel.

En misschien denk je nu nog steeds: o oké, interessante insteek, ik hou het in mijn achterhoofd maar ik wacht even op een podcast van de Guardian of een longread op de Correspondent, en dan haak ik wel aan als het Volkskrant Magazine erover schrijft, met foto’s van Jonathan die een lollige stopwatch in zijn hand heeft of zo, maar dat gaat niet gebeuren want ik heb geen tijd voor die onzin en jij ook niet. Dus gewoon nu beginnen met opschieten. Of laat mij erlangs, dat mag ook.

Jonathan van het Reve

Archief