Jeroen van Kan
Ander leed kan ook heus erg zijn, ik geef het toe, maar het verdwijnen van morsige mannen die antiquariaten drijven scoort hoog in mijn persoonlijke leedtoptien. Niet dat ik het contact mis met de morsige mannen (morsige vrouwen zijn zeldzaam in tweedehands boekwinkels). Welnee, het waren vrijwel zonder uitzondering chagrijnen, sommigen waren zelfs ronduit onbeschoft. Bovendien waren het mensen met wie je buiten hun winkel nog geen tien minuten zou willen spreken, ook al zou ik altijd nog wel opheldering willen over die ene handelaar met de onafscheidelijke sigaar die naar verluidt naast boeken ook wapens verkocht. Hij was niet van het meest communicatieve soort, wat niet alleen de boekverkoop, maar ook de wapenhandel toch behoorlijk in de weg moet hebben gezeten. Of is kunnen zwijgen een deugd in kringen van wapenliefhebbers?
Nee, een vriend van de antiquariaathouder ben ik niet, als je het me toestaat er even op los te generaliseren. Ik solliciteerde ooit bij antiquariaat K. Of ik van boeken hield. Ik beaamde. Fout. Ze hadden eerder iemand in dienst gehad die van boeken hield en dat was slecht bevallen. Die nam boeken mee naar huis, om ze, o gruwel, te lezen, en als ze bevielen keerden ze nooit meer terug naar de winkel. Nee, ze hadden liever iemand die wat neutraler stond tegenover de handelswaar. Ik solliciteerde ook ooit bij antiquariaat S., gedreven door broer en zus. Daar mochten boeken nauwelijks worden aangeraakt. Lezen, ja, dat zou je met een boek kunnen doen, maar aan dat soort nieuwlichterij deden ze toch echt niet mee. Mevrouw S. las het hele oeuvre van Couperus van onder naar boven, omdat de inhoud anders af zou leiden van het speuren naar drukfouten in vroege edities. Ze was niet zomaar een boekhandelaar, nee, ze verrichtte wetenschappelijke arbeid. Mijn voorliefde voor lezen van boven naar beneden leek haar verdacht.
Hoe antipathiek de morsige boekverkopers gemiddeld ook waren, van hun winkels hield ik met een aan het lachwekkende grenzende passie. Voor mij was Amsterdam een netwerk antiquariaten. Bij elke af te leggen route inventariseerde ik eerst hoeveel tweedehands boekwinkels ik onderweg aan zou kunnen doen.
Voorgaande alinea is in de verleden tijd gesteld, en dat heeft een reden. Veel van mijn routes zijn de afgelopen jaren winkelvrij geworden. De voormalige ankerpunten zijn er langzaam uit verdwenen. De wapenhandelaar is in rook opgegaan, de Vlaamse mevrouw bevindt zich ergens op het internet, de onbeschofte man uit de Spuistraat is waarschijnlijk al jaren dood en S. leest vermoedelijk oude jaargangen van de Libelle en de Margriet van onder naar boven in een verzorgingshuis. Alleen K. bestaat nog steeds. Ze zijn er nog steeds onvriendelijk, maar het is intussen een onvriendelijkheid die ik koester. Ik hoop dat K. mag voortbestaan als reservaat.
Dat het antiquariaat uitsterft ligt aan ons. De groep waartoe ik behoor sterft uit. Omdat ik een van de laatste nog levende vertegenwoordigers ben levert me dat soms voordelen op. Boeken die vroeger budgettair buiten mijn bereik vielen, blijken nu ineens spotgoedkoop. Een overwinning waar je maar heel even blij van wordt.
Een paar jaar geleden passeerde ik een antiquariaat op een gracht. Er staan altijd drie dozen in de vensterbank. Onverkoopbare boeken die je voor twee euro per stuk mee kunt nemen. Wil je er drie kopen, dan betaal je vijf euro. Meestal bestaat het assortiment uit vergeelde wetenschappelijke verhandelingen over huidziektes of de invloed van watertemperatuur op het paringsgedrag van baarsachtigen. Een Zwart Beertje met onsmakelijke vlekken van onduidelijke herkomst wil je er ook nog weleens in aantreffen. Alleen dit keer bleek het assortiment ververst, gereinigd als een aquarium. Er waren andere vissen in uitgezet. Een stuk of twintig boeken van Vestdijk waren toegevoegd. Een paar eerste drukken lagen er tussen. Aan de doorgehaalde potloodprijzen was nog te zien dat ze ooit vijftig, zestig gulden op moesten brengen.
Binnen vroeg ik aan een man in bruine spencer en van een vouw voorziene broek (ondanks de ouwelijke kleding toch niet ouder dan veertig) of er een vergissing in het spel was. ‘Nee hoor. Ik ben alle ouwe troep eruit aan het gooien,’ antwoordde hij. Toen hij mijn verbaasde reactie registreerde schakelde hij over op een andere toon. ‘Kijk, auteurs als Vestdijk constiperen de boel nogal hier in de kast.’ Hij wees naar de sectie Nederlandse literatuur achter zijn rug. ‘Sommige van die boeken staan al jaren op een koper te wachten. Na een paar jaar prijs je wat af, je prijst nog eens wat af, maar als dat niet helpt dan moet het maar zo. Kijk, ik zal je wat laten zien.’ Hij opende een dik boek waarin de hele collectie stond opgesomd. ‘Even kijken, Bevrijdingsfeest, eerste druk. Is de kast ingegaan op 8 april 1982. Open boek, ook een eerste druk. Staat er sinds 1978. Het verboden bachanaal, eveneens een eerste druk, met originele stofomslag. 1986… Nou, en zo kunnen we nog wel even doorgaan. En het geldt niet alleen voor Vestdijk hoor. Ik raak het allemaal niet meer kwijt. Couperus staat hier ook al jaren te niksen, om maar een voorbeeld te noemen.’ Wat wel verkoopt: recent verschenen boeken van bekende auteurs. ‘Een paar maanden kan de vraag naar een titel aanhouden, en dan ineens dooft die ook weer. De omloopsnelheid wordt steeds groter en als de hype eenmaal is gaan liggen raak ik ze aan de straatstenen niet meer kwijt. De bestseller van gisteren heeft morgen al geen leven meer.’
Een paar maanden eerder was ik in een ander antiquariaat. De eerste keer dat ik er kwam was ik zeventien. Dat is nu vierendertig jaar geleden. De zaak ging sluiten. Alle boeken gingen weg voor de halve prijs. ‘Het heeft geen zin meer. Ik verkoop niks. Ik zit hier de hele dag met een kat op schoot en een pak shag voor m’n neus naar buiten te turen. Ja, d’r komen vaak genoeg toeristen binnen die willen weten waar het Anne Frank Huis is. Heel af en toe stapt een vaste klant binnen, maar die groep dunt door natuurlijk verloop nogal uit de laatste tijd.’
Het kostte hem zichtbaar moeite om me het verzameld werk van Walter Benjamin te verkopen voor twintig euro. ‘Die verkocht ik nog niet zo lang geleden voor 150, die Suhrkampjes. Nou ja, je hebt geluk.’
Onlangs was ik in een antiquariaat in Hilversum, waar iemand net een stapeltje boeken probeerde te verkopen. Zoals wel meer mensen in zijn beroepsgroep kende ook deze man twee standen: verkoper en inkoper. Is hij de verkoper, dan is hij de voorkomendheid zelve. Vraagt beleefd of je er ook een tasje bij wilt. Steekt gul een boekenlegger met het adres van zijn winkel erop tussen de pagina’s. Glimlacht bij het overhandigen van het tasje. Wenst je veel plezier met de aankoop. Is hij de inkoper, dan is alle voorkomendheid onmiddellijk verdwenen. De inkoper is nors, kortaf, soms op het onbeschofte af en keurt alles waar de verkopende partij mee aan komt dragen hooghartig af. ‘Maar meneer, dat raak ik aan de straatstenen niet kwijt. Brengt u het naar een kringloopwinkel.’ Ook dit keer had de winkelier geen interesse. ‘En deze wilt u ook niet?’ Ik draaide me nieuwsgierig om. Drie boeken van Hermans. Nooit meer slapen, Au Pair en een ontstellend lelijke herdruk van De donkere kamer van Damocles. ‘Nee meneer, Hermans verkoopt voor geen meter. Als het eerste drukken zouden zijn misschien en Hermans d’r wat in had geschreven… Ik heb hier achter wel dertig exemplaren van Nooit meer slapen liggen.’
Toen de man teleurgesteld was verdwenen kocht ik voor straf drie boeken van Hermans. Of ik een tasje wilde. Ik kreeg een boekenlegger. Hij wenste me veel plezier met mijn aankoop… Het voelde alsof ik een daad van verzet had gepleegd, maar de heroïek liep er eenmaal buiten meteen alweer uit.
JvK
(Onderstaande tekst is de transcriptie van een van de boekenvlogs van gastredacteur JvK.)
Hallo lieve mensen op het internet, daar ben ik weer. Het viel me echt op dat er zo weinig goede leestips beschikbaar zijn op internet, en dat terwijl jullie er nu alle tijd voor hebben, voor het lezen van al die mooie boeken die je leven kunnen verrijken, zeker nu de kinderen weer lekker naar school gaan volgende maand. Dus ik dacht: ik stap in het gat, ik ga leestips geven! Nee, niet weer Camus en Saramago hoor, dat weten we nou wel. Gewoon fijne boeken die ons iets kunnen leren over onszelf en de wereld. Dat is toch de reden dat we lezen, of niet soms? Nou, komen ze.
Allan Bloom: The Closing of the American Mind
Een klassieker uit 1987. Het boek is een lange aanklacht tegen de academische cultuur in de Verenigde Staten van eind jaren tachtig. Moreel relativisme richtte de universiteit te gronde en een hele generatie zou opgroeien zonder de vaardigheid kritisch te denken, zonder over werkelijke kennis te beschikken en zonder de waarheid te dienen. Nou, je ziet het, kreeg Bloom gelijk of niet?
Mark Heirman: De zwarte dood. Hoe de pest Europa veranderde
Lees hoe tussen 1347 en 1352 dertig miljoen Europeanen bezweken aan de pest en hoe de wereld maar net niet ten onder ging aan deze alles verslindende ziekte.
Oswald Spengler: De ondergang van het Avondland
De titel doet het al vermoeden, het gaat bergafwaarts met onze beschaving. Volgens Spengler komen en gaan beschavingen als seizoenen. U begrijpt het al, wij zitten in de winter van onze huidige beschaving en gaan weldra ten onder. Je vraagt je soms af hoe die mensen aan die voorkennis kwamen. Ik bedoel, Spengler overleed in 1936. Hoe kon hij onze tijd zo nauwgezet aanvoelen?
Steve Brusatte: De opkomst en ondergang van de dinosaurus
Stemt nederig, dit verhaal over hoe zulke machtige dieren zomaar konden verdwijnen. We wanen ons nu nog sterk, maar een meteoriet of alles verwoestende pandemie kan ons zomaar van de aarde wegvagen.
Steven Stroeykens: Het einde van de wereld. Een geschiedenis
Soms een beetje te relativerende toon voor een boek over zo’n ernstig onderwerp, maar toch zeker de moeite waard. Doet de verwoesting van het klimaat ons de das om? Komen de ruiters van de apocalyps dan toch nog opdraven? Moorden we elkaar uit? Schakelt door de de mens zelf geschapen kunstmatige intelligentie ons voorgoed uit? Of zal een door het universum voortrazende vuurbal alle planeten en sterren verzwelgen? Het staat allemaal in dit boek.
Alan Weisman: The World Without Us
Weisman laat in dit boek alvast zien hoe de wereld eruit zal zien als de mens is verdwenen. Een uitputtend gedachte-experiment, maar tijdens het lezen vraag je je toch steeds af: heeft Weisman de toekomst gekend?
Claus Leggewie en Harald Welzer: Das Ende der Welt, wie wir sie kannten
Ja, dat klinkt echt niet goed, maar Claus en Harald zien toch ook nog wel een paar kleine lichtpuntjes hoor. Heerlijk boek voor wie wil weten op hoeveel verschillende manieren de toekomst er anders uit zal zien dan de wereld die wij kennen.
Arie Storm: Het horrortheater van de Nederlandse literatuur
En tot besluit een boek dat iedereen die meent dat de Nederlandse literatuur in topconditie verkeert koude rilingen over de rug zal bezorgen. Maar ja, na het lezen van de eerdere boeken op het lijstje kan dat er ook nog wel bij.
Nou, veel plezier deze week en tot de volgende keer. Dan heb ik filosofische boekentips voor jullie. Hoe het lezen van Kant, Schopenhauer en Nietzsche je alle levenslust als bij toverslag kan ontnemen. Ik verheug me er alvast op. Blijf gezond en tot volgende week!
JvK
Onderstaande tekst is een transcriptie van het eerste filmpje dat onze gastredacteur JvK op zijn YouTube-kanaal plaatste en vervolgens verspreidde via sociale media, speciaal om iedereen in Nederland literair een hart onder de riem te steken.
‘Dag lieve mensen op het internet. U begrijpt dat ik in deze crisistijd niet achter kan blijven. De komende weken ben ik acht uur per dag live op Facebook, doe ik op Instagram wekelijks verslag van mijn wandelingen rond mijn eettafel en twitter ik viermaal per dag een nieuwe leestip de wereld in. Ik weet niet of iemand dat al opgemerkt heeft de afgelopen dagen, maar ik denk echt dat we van literatuur heel veel kunnen leren in deze moeilijke tijd.
De afgelopen dagen herlas ik De pest van Camus en werd erg getroffen door de parallellen tussen de in de roman beschreven epidemie en corona nu. Natuurlijk, er liggen geen dode ratten op straat, we zien geen pestbuilen of verettering van lymfklieren, maar toch, als je het boek leest lijkt het wel of Camus onze tijd gekend heeft, en dat terwijl hij toch al best lang dood is! Zo herken je het genie. Echt een aanrader dit boek.
Al even verbluffend actueel is De stad der blinden van de Portugese schrijver en Nobelprijswinnaar José Saramago. In dat boek blijkt blindheid besmettelijk te zijn. Alle slachtoffers worden geïsoleerd in een ziekenhuis, maar de situatie loopt al snel volkomen uit de hand… Een roman uit 1995, maar opnieuw zijn er zoveel parallellen met onze tijd. Alleen dat hamsteren, dat speelt bij Saramago om begrijpelijke redenen niet zo’n grote rol.
Maar mijn wereldbeeld kantelde toch het meest na lezing van Het mini-mierennest, geschreven door de Vlaamse auteur Willy Vandersteen. Daarin worden twee kinderen samen met hun tante en twee ooms ontvoerd door een man die elders op deze wereld een utopische samenleving wil stichten. U voelt het al aan uw water: die utopische samenleving komt er helaas niet. Na een barre tocht op een soort ark komen de ontvoerde mensen terecht op een onbewoond eiland waar ze de strijd aan moeten gaan met vleesetende bloemen. En ja, in hun gezamenlijke strijd blijken mensen in staat tot het tonen van echte solidariteit en komt die utopische samenleving toch een klein stukje dichterbij… Het was vooral die overeenkomst die me ertoe aanzette dit album van harte bij u aan te bevelen.
Nou, tot zover deze video. Ik hoop dat u er wat aan had. Blijf gezond, zou ik zeggen, en tot de volgende keer. Rest me u nog te zeggen dat ik over een uurtje alweer een filmpje upload op kafkavlogt.org, waar ik u dagelijks bijpraat over wat deze crisis betekent voor mijn herdershond Kafka, en vlak daarna ben ik er alweer op TikTok, waar ik meerdere keren per dag hermetische gedichten voorlees over thema’s als dood, ziekte en de troost van literatuur. Tot snel!’
JvK
Onlangs publiceerde ik een boek met korte verhalen waarin veel zonderlinge mensen figureren. Daarop kreeg ik in de regel heel aardige reacties, maar er werd mij ook best vaak gevraagd of ik het allemaal zelf had meegemaakt. Ik legde dan keer op keer uit dat ik nooit in een vis was veranderd en ook nooit zelfmoord had gepleegd.
Dat gebeurt namelijk in mijn boek. Een dwerg (onzeker over in welke mate dit woord is toegestaan, maar vooruit) verandert in een heilbot en een schrijver van matige romans springt van een dak.
Ik was nooit een dwerg.
Ik was nooit een schrijver van matige romans (ook al zijn er mensen die mij een glansrijke toekomst voorspellen).
Tijdens een literaire bijeenkomst die schandelijk genoeg alweer in Amsterdam plaatsvond sprak ik met een jonge vrouw die op het punt staat te debuteren… Bij nader inzien was ze geen jonge vrouw maar een homoseksuele man uit mijn geboortejaar die er gewoon wat jeugdige opvattingen op nahield. Nee, hij was niet zwart, want dan zou ik hier niet over hem schrijven. Als hij zwart was geweest had hij dat alleen zelf mogen doen. Ik heb een ontheffing, want hij is wit en hij is ook nog eens homo. Dus kan ik me echt best behoorlijk in hem verplaatsen. Hij woont zelfs bij mij in de straat. Ik kom hem vaak tegen als we onze imaginaire honden uitlaten.
Hij vond dus dat het de waarachtigheid van de verhalen niet ten goede kwam als ik niet vanuit eigen ervaring schreef. En waarom schreef ik als zelfverklaarde homoseksueel over een heteroseksuele man?
Ik verdedigde me door te zeggen dat ik mijn heteroseksuele personage behoorlijk aan de rand van de seksuele afgrond bracht in mijn boek. Nou, die man die we voor het gemak maar even Jeroen noemen, wilde wel graag weten hoe dicht ik hem die afgrond dan liet naderen.
Hij eindigt in een luier op de bank naast een Marokkaanse man die ook een luier draagt en dan bevoelen ze elkaars geslachtsdeel.
Jeroen vond dat echt iets voor een hetero, om dat al een afgrond te noemen. Ik benadrukte nog eens homo te zijn, maar om de één of andere reden willen mensen dat in mijn geval maar nooit geloven. Daarom sprak hij dat ‘zelfverklaard’ ook met zoveel nadruk uit.
Volgens Jeroen had ik nooit over die twee mannen mogen schrijven. Nou ja, het had wel gemogen, maar dan had ik wel zelf naast een beluierde man moeten zitten, dan had ik wel zelf de in een plastic broekje verpakte erectie van die andere man, bij wijze van literaire voorstudie, flink moeten palperen. Anders ontbreekt aan de beschrijving elke waarachtigheid.
Dat kan niet kloppen, zei ik, want ik ken op z’n minst twee mensen die denken dat ik die man in de luier niet heb verzonnen, dat ik uit eigen ervaring heb geschreven.
Jeroen schudde toen zijn hoofd en zei dat ik mezelf voor de gek hield.
En toen viel de term voor het eerst: door van die andere man ook nog een Marokkaan te maken deed ik aan culturele toe-eigening. Nu heb ik alleen de mavo, dus u begrijpt, literaire ombudsman, dat ik niet zo snel raad wist met die term. Maar gelukkig was mijn buurtgenoot, die beslist geen zwarte jonge vrouw is die binnenkort debuteert, een behendige uitlegger. Ik begreep het. Nee, culturele toe-eigening, daar moesten we maar eens tegen zijn.
Maar ja, daar zat ik dan, als schrijver van een verhalenbundel waarin maar één Marokkaan voorkomt, en die laat ik dan ook nog in een luier poepen, waarin een klein mens voorkomt die ik consequent dwerg noem en waarin vrijwel alle vrouwen uiterst gemeen zijn. Ineens was ik een misogyne kleinemensenhater met een Marokkanenprobleem. Zo had ik mezelf echt nooit gezien.
Hoe kon ik toch denken dat ik wel even kon beschrijven hoe het voor een Marokkaanse man voelt om in een luier te poepen? Dat moet voor die man toch een heel andere ervaring zijn dan voor mij, een witte man van middelbare leeftijd die zelf ook nog nooit in een luier heeft gepoept (nou ja, daar begin jaren zeventig toch al mee opgehouden was).
U begrijpt dat ik het even te kwaad kreeg, zeker toen ik het weekend de krant opensloeg en daarin een artikel aantrof van een nadrukkelijk niet-Amsterdamse auteur die in zijn romans graag historische figuren cultureel wat naderbij approprieert. ‘Een schrijver die schrijft over zijn eigen schrijverschap toont eenvoudigweg een gebrek aan creativiteit en vooral een onvermogen om zich in een ander te verplaatsen,’ las ik. En dat schrijven over het schrijverschap, dat werd het meest gedaan door een bepaald type: ‘ze hebben een vergelijkbare achtergrond – wit, Amsterdams, hoogopgeleid, bevoorrecht milieu – en dat is te merken aan hun werk.’ Nu heb ik dus gelukkig alleen de mavo en bracht ik vroeger lege flessen naar de supermarkt om een pak shag te kunnen kopen, maar ik voelde me toch behoorlijk aangesproken. Want wat is het geval? Dat verhaal over die luierman gaat over een schrijver. Niet over mij, nee, ben je gek, ik heb geen zoon, ik ben niet getrouwd en zoals gezegd heb ik vooralsnog geen middelmatige roman geschreven, maar toch. Een schrijver kiezen als hoofdpersoon bleek dus uiterst armoedig. En ik beschikte ook niet over voldoende inlevingsvermogen. Ik kon me niet in de ander verplaatsen, vandaar dat ik me zo schofterige gedragen had jegens de kleine man, de Marokkaan, nagenoeg alle vrouwen, en niet te vergeten de man die ik zichzelf harteloos dood liet roken. Hoe kon ik.
Bij het uitlaten van de imaginaire hond had ik het artikeltje in mijn binnenzak, in de hoop dat ik Jeroen tegen zou komen, de homoseksuele generatiegenoot die echt geen binnenkort debuterende zwarte schrijfster is. Ja, daar stond hij, aan de overkant, naar een lantaarnpaal te kijken waar ogenschijnlijk niets aan te zien viel. Ik liet hem het stuk lezen.
‘Dit komt niet meer goed,’ zei hij, ‘zo kan je niet verder.’ Hij had mijn boek intussen gelezen en was er erg van geschrokken. ‘Als ik jou was zou ik de hele oplage laten vernietigen. Je kunt altijd nog opnieuw beginnen. Nu je je lesje hebt geleerd kun je aan het echte werk beginnen. Waarom niet meteen een roman?’ Ik dacht aan een onderwerp. Een vergeten keizer? Een boek over Hadrianus? Over een homoseksuele piraat? Of moest ik eerst weg uit Amsterdam, avonturen beleven en daar meeslepend over schrijver?
U begrijpt mijn vraag, literaire ombudsman, hoe te kiezen uit die onverenigbare posities? Je wil toch gelezen worden en niet kiezen staat gelijk aan ten onder gaan. Of niet? Welke keus is de juiste? Hoe schrijf ik rechtschapen, met respect voor de ander en stoot ik niemand nodeloos voor het hoofd? Ik zie uit naar uw antwoord.
Met vriendelijke groet,
JvK