Sp.
Het lezen van de biografie van Ischa Meijer door Annet Mooij riep veel gedachten en nagedachtenissen bij me op. Het is een geluk dat Mai Spijkers geld genoeg heeft om maling te hebben aan verongelijkte auteurs, want Connie Palmen heeft bij Prometheus moord en brand lopen schreeuwen om de biografie minstens te dwarsbomen of in elk geval haar draai eraan te geven, zoals ze bijvoorbeeld ook al had gedaan bij de oral history door Gijs Groenteman. Ze kreeg Mooij’s drukproeven wel te zien, maar moest er met haar vingers afblijven. Tot zover het hoofdstuk literaire integriteit.
Jolande Withuis wees in een ingezonden brief in de Vk op de podcast van Gijs Groenteman waarin Palmen weer ongestoord haar razernij mocht spuien over de biografie. Mij heeft het altijd verbaasd dat Gijs twee door mij aan hem vertelde anekdotes niet had opgenomen in zijn boek. Een ervan komt hier straks ter sprake. De andere behelsde de situatie In Utrecht. Ik zei hem dat hij die eens goed moest uitzoeken omdat daar onbekende verhalen lagen te wachten om te worden verteld. Annet Mooij deed haar huiswerk wel zodat we nu weten dat Ischa daar een appartement had gekocht om dichter bij zijn Utrechtse vrienden te zijn, een soort mannengezin voor hem.
‘Connie zei dat ze niet klopten,’ antwoordde Gijs op mijn vraag waar die twee verhalen waren gebleven.
Tegen het eind van een middag in 1985 fietste ik naar het OLVG waar Ischa Meijer was opgenomen met een hartinfarct. Een paar dagen na de opname hing hij al aan de telefoon waar of ik bleef. In de hal van het ziekenhuis liep ik de fotograaf Bert Nienhuis tegen het lijf.
‘Er zitten drie vrouwen in zijn kamer,’ zei hij.
Naast hem aan het hoofdeinde de hoofdvrouw, maar dat wist ik toen nog niet. Ze was zijn nieuwe liefde Annemieke Gerritsma, een raadsheer bij het gerechtshof. Ik zou haar naam niet hebben genoemd als ik niet tot mijn verrassing had gezien dat ze Meijers biograaf te woord had gestaan. Jenny Arean was er ook en de redactrice van Vrij Nederland Diny van de Manakker, met wie Ischa een verhouding had, of had gehad. Veel bleef onduidelijk in die ziekenkamer behalve een mogelijke oorzaak van de problemen met het hart. Drie vrouwen aan je ziekbed net voor of na een bypass lijkt een aanleiding tot stress. Ik fietste terug naar huis met een grote lach op mijn gezicht. Er had zich een onvoorstelbare, absurde situatie voorgedaan met Ischa als middelpunt waarom je alleen maar kon lachen. Bij iedere andere kennis of vriend zou je je zorgen hebben gemaakt.
Ischa kende ik van het radioprogramma Piet Ponskaart, dat vanaf de helft van de jaren zeventig elke maandag van 12 tot 2 live werd uitgezonden uit de kleinste zaal van Bellevue aan de Leidsegracht. We maakten deel uit van het ‘VPRO-forum’, met o.a. Wim Schippers, Cees Nooteboom, Mensje van Keulen, Gerrit Komrij en Gerard van Lennep. Het volgepakte zaaltje ging uit zijn dak wanneer Ischa en Nooteboom met een Surinaams accent tegen elkaar in gingen schreeuwen. Ze hadden allebei in Paramaribo gewoond en beheersten het dialect. De grappen waren ‘fout’. De Forumleden konden het goed met elkaar vinden en zo ontstond er gaandeweg een soort vriendschap met Ischa waarin ik altijd op mijn hoede bleef. Tegen mijn latere vrouw Harriët zei ik regelmatig dat hij me op zekere dag een loer zou draaien.
Eind juli 1986 hadden met we Ischa en Annemieke afgesproken in Florence. Wij waren net getrouwd in Umbrië. Tot mijn verbazing zeiden zij ook nog niet zo lang geleden te zijn getrouwd, in februari van dat jaar. Er zijn foto’s van ons op het terras van het Piazzale Michelangelo, twee net getrouwde stellen waarvan de vlam van het ene huwelijk alweer aan het doven was. We wandelden door de stad, Annemieke voorop in een nieuwe jurk, cadeau van Ischa. Schokten haar schouders nu? Huilde ze? Achteraf zeiden we dat je de scheiding toen al kon zien aankomen. Maar dat was achteraf.
Er waren periodes dat hij me elke dag opbelde.
‘Hallo, met mij. Ik zit in Parijs. Waarom zeg je niks?’
‘Moet ik hoera roepen omdat je in Parijs zit?’
‘Zeker moet je dat. Ik ga straks naar Yves Montand in het Olympia.’
‘Hoera.’
Of hij logeerde in Frankrijk bij Elly en Dick Gubbels, de uitgever. Dit was na het infarct. Bij hen in de buurt was een bosmeer waar de kinderen zwommen en de ouders klaverjasten en rosé dronken. Althans een aantal van hen. Mijn vrouw en ik lagen liever in het gras en lazen. Ischa was aan het zwemmen. Van ver zag ik dat hij achter een man aanzwom die me vaag bekend voorkwam. Ischa zwom hard door. Kennelijk moest en zou hij die man inhalen. In het meertje hadden we deze vage bekende nooit gezien. Ischa had Jan Haasbroek wel degelijk herkend, de directeur van de VPRO, aan zijn brede schouders en lange haar. Eindelijk zwom hij een meter of twee achter hem.
‘Hallo, Jan,’ riep hij tegen de rug. Wat zou die Jan hiervan opkijken.
‘Dag Ischa,’ zei Jan zonder om te kijken.
Daarna zwommen ze ieder huns weegs. Het was de enige keer dat we Jan Haasbroek ooit zouden zien in het meertje van La Roche Canillac. Waar hij logeerde, geen idee. Of hij op doorreis was, of op de camping stond? Niemand wist het.
‘Ik wérk voor hem. Hij doet net alsof dit normaal is op duizend kilometer van Hilversum. Twee woorden zeggen in het water,’ schreeuwde Ischa later op zijn handdoek. Hij zag de humor er wel van in, maar het gebrek aan aandacht knaagde toch.
K.Schippers vertelde me ooit dat toen Ischa een keer op bezoek kwam en de rest van de kamer tv keek, hij plotseling, liggend op de bank met zijn beentjes begon te trappelen en te schreeuwen dat het nu ook eens over hem moest gaan.
Veel later kwamen we een keer eten in de Reestraat, mijn vrouw en ik bij hem en Conny Palmen met wie hij een verhouding had. Zij realiseerde zich niet dat ze voor ons de vijfde of de zesde in een lange, lange rij was. Of het kon haar niet schelen een bedeltje in de volle armband te zijn, een van de talloze hangslotjes aan de brugleuning van de romantiek. Alles voor de marketing van de roman over de Grote Liefde.
‘Wat vind je van die Meursault? Kost veertig gulden. Proef je het ervan af? Jij wel, hè, meneertje de kenner?’
‘Hij is erg lekker.’
‘En de zalm? Gekocht bij Dikker & Thijs. Daar kopen jullie toch ook altijd je zalm? En je kreeften? Wat een geld.’
Ik kreeg aan het eind van de jaren tachtig een briefje van hem. Mijn collega Vermeegen en ik waren bezig met het opnemen van grappig bedoelde, dagelijkse dialogen voor een 06-lijn waarvan de eigenaren schatten verdienden aan pornografie, of hoe je het ook noemt als je een nummer belt en een vrouw doet net alsof ze klaarkomt om jou een orgasme te bezorgen. Dit was nieuw in Nederland. De bazen wilden een zekere respectabiliteit behouden dus openden ze ook een 06-lijn voor Freek de Jonge, en voor ons van Pisa en Verona, tv-programma’s die veel kijkers trokken. Dit was de inhoud van het briefje:
‘Dag Henk,
Het is onmogelijk je telefonisch te pakken te krijgen –je bent zeker aan het opnemen voor al die anonieme telefoneerders– vandaar dit kattebelletje. Ik wil gewoon weten hoe het met je gaat, en, zoals je weet vind ik het altijd leuk om te vertellen hoe het met mij gaat. Wanneer zien we elkaar weer eens?
Freek vertelde me dat hij zijn 06-nummer heeft opgegeven. Hij zei me ongeveer 800 gulden per dag ermee te hebben verdiend. Ik barst van de jalousie –en zo zijn er vast meer.
Peter van Straaten vertelde me dat hij een STER-spotje heeft getekend voor 130.000 gulden. Ik word zo langzamerhand gek van mijn povere 120.000 per jaar.
P.S. De volgende keer betaal ik het eten, dus bel gerust. Geneer je niet.
Hartelijke groet, ook voor H.
Je Ischa xxx.’
Mijn telefoonnummer is f 221814
‘Wacht even totdat ik toast heb gemaakt, dan kun je de zalm erop leggen,’ zei hij.
Intussen waren Connie Palmen, mijn vrouw en ik druk in gesprek in dat kleine appartement in de Reestraat, tegenover het huis van Rosa Overbeek. Ischa zette borden op tafel. Connie Palmen stond op om hem te helpen. Omdat hij één stoel te kort kwam, zat zij op de plastic vuilnisbak. Terwijl ze zich voorover boog om iets te pakken of neer te zetten, trok hij de vuilnisbak weg. Ze ging zitten in leegte en plofte hard op de grond. Er viel een dreigende stilte. Voor ons was het duidelijk dat hij het expres had gedaan. Even geen aandacht en een ongeremde agressie kwam als gal naar boven.
In een van haar dagboeken noteerde Mensje van Keulen de verwondingen van Els Timmermans, haar toegebracht door Ischa.
In die tijd was er behalve van drank ook sprake van cocaïne. Op een nacht waren we in Sheherazade, de jazzclub waar Johan Cruijff twintig jaar eerder zijn debuut in het uitgaansleven had gemaakt: Els Timmermans, Ischa, Harriët en ik. Op tafel lag een bergje coke, complimenten van het huis. De coke was uit Zuid-Amerika Nederland binnengekomen in holle heiligenbeeldjes. Als ik me goed herinner namen wij niet.
‘Zij is non geweest,’ zei Ischa wijzend op Els. Dat vond hij grappig en ik geloof ik ook.
In 1990 exposeerde mijn vrouw in Artotheek Noord een flink deel van haar werk, o.a. een glazen tafel die steunde op drie opgepompte voetballen. Ischa en ik deden de opening, een dialoog die we de dag ervoor hadden geschreven in hetzelfde werkkamertje aan de Passeerdersgracht waar we een jaar of tien ervoor het hoorspel Bureau Stadionstraat hadden zitten schrijven, hij tikkend als een duivel. Als het schrijven van een aflevering van 25 minuten langer duurde dan een uur, moest hij weg. Belangstelling verloren, iets anders te doen. Nu ik het boek van Annet Mooij lees, ben ik nog meer verbaasd dat hij de tijd voor die opening in de artotheek kon vrijmaken.
Ik weet niet meer precies waarom het fout liep in onze vriendschap. Hij reageerde geprikkeld als ik in zijn bijzijn aan iemand vertelde dat hij een keer bij ons in de keuken aan de Passeerdersgracht zijn vingers in een pot jam stak en de halve pot dacht op te likken om erachter te komen dat het sambal was. Hoe er een hels geschreeuw uit de keuken neerdaalde. Als het iemand anders was gebeurd had hij het vast grappig gevonden.
Ook kon hij het slecht hebben mij op straat tegen te komen achter de kinderwagen waarin mijn pasgeboren baby lag te kraaien. Ik deed wat ouders doen: hem, vervuld van trots, laten kijken naar mijn kind. Het zal wel in de periode zijn geweest dat hij zijn best ging doen contact te leggen met zijn eigen dochter die hij tot haar kleuterleeftijd had verwaarloosd. De jaloezie lag altijd op de loer.
Hele rare dingen speelden op. Ik had een winterjas van cashmere gekocht bij Oger. Hij wilde ook zo’n jas, maar er niet zoveel voor betalen. Het verschil in kwaliteit was zichtbaar. Dat kon hij niet hebben.
Op zekere dag vroeg hij me of ik dacht dat hij met zijn talkshow I.S.C.H.A ooit de kijkcijfers zou halen die Vermeegen en ik scoorden. Ik was eerlijk en zei nee.
‘Waarom niet?’
‘Je doet geen concessies’, zei ik. Helemaal eerlijk was ik niet. Ischa met zijn empathische stem vol ironie was geknipt voor de radio, maar voor televisie miste hij de gladde charme van de geboren talkshowhost.
Dus kwam er een Dikke Man column waarin hij meldde dat ik niet kon schrijven, geen tv kon maken, weet ik veel, en andere beschimpingen. Ik zei hem de vriendschap op, volgens mij niet via een brief maar door hem te negeren.
Er kwam weer een ‘kattebelletje’ in de bus. Of we het weer goed konden maken.
Eerst die column terugtrekken, zei ik.
Dat deed hij niet.
Dus de laatste twee of drie jaar van zijn leven heb ik hem niet meer gezien noch gesproken.
Toch was ik blij dat ik naar zijn begrafenis ben gegaan. Er waren minstens 1500 mensen van wie een flink aantal vast ook ruzie met hem had gemaakt.
Dat boek van Annet Mooij heb ik af en toe hardop lachend gelezen.
Op dode ex-vrienden kun je niet kwaad blijven.
Sp.